donderdag 18 april 2024

Interview: Peter WJ Brouwer – Op alles wat ik ben


Interview: Peter WJ Brouwer – Op alles wat ik ben

Een sfeervol cafeetje in Arnhem had ikzelf in gedachten, maar na ampel beraad zijn we in het Bezoekerscentrum op de Posbank beland. We zitten achter twee koffies en kijken uit over een arcadisch landschap, het moet gezegd. Brouwer wijst en duidt waar Nijmegen ligt en waar Duitsland. Zijn nieuwe roman Op alles wat ik ben bleek onlangs zomaar een visionaire passage te bevatten. De auteur viel enkele weken geleden, net als zijn hoofdpersonage, met de racefiets. Hij brak zijn arm en moest worden geopereerd. En nee, dat was geen reclamestunt, maar een vervelend ongeluk dat een streep zette door ‘zijn’ Boekenweek, waarvoor optredens in bibliotheken, boekhandels en andere podia gepland stonden. Een wondcomplicatie gooide verder roet in het eten, waarna de auteur voor een week in het ziekenhuis belandde.

Marjon Nooij

En nu zitten we in jouw favoriete omgeving, vlak bij de plek des onheils.

‘Ik had die bocht al honderd keer genomen en toch ging ik onderuit. Domme pech. De Boekenweek kon ik daardoor dus op mijn buik schrijven. Ik had optredens staan in bibliotheken verspreid over Nederland en die konden helaas niet doorgaan.’

Maar als ik me niet vergis verscheen er op de dag dat je weer thuis kwam uit het ziekenhuis een mooie recensie in Argus?

‘Dat was inderdaad een opsteker. Paul Gellings verwoordde het wel grappig: volgens hem was de lancering van mijn boek omgekeerd evenredig aan de kwaliteit ervan. Het maakte mijn dag goed. Het voelt toch goed wanneer er belangstelling is voor mijn romans en gelukkig staan er weer afspraken in de agenda. Zo heb ik al lezingen voor het nieuwe seizoen en ben ik op 29 september uitgenodigd voor een interview met signeersessie bij boekhandel Het Logboek in Beilen. Dat maakt me weer blij na die domper van mijn gebroken arm.

Laten we het hebben over je nieuwe roman, die zich afspeelt in deze omgeving, de Veluwezoom en Arnhem. Had het verhaal ook ergens anders gesitueerd kunnen zijn?

‘Het had zich overal kunnen afspelen, de activistische vroege jaren tachtig, de polarisatie in een snel veranderende samenleving. Het geloof, een adolescent en een dominante opvoeding. Ik kom zelf uit Eindhoven, ben in die omgeving opgegroeid. Mijn jeugdherinneringen heb ik vertaald naar de omgeving waar ik nu al vijfentwintig jaar woon, Gelderland. Arnhem, Nijmegen en Zutphen zijn de steden waar ik regelmatig ben, optreed of met vrienden afspreek om een hapje te eten. De Veluwezoom is zogezegd mijn biotoop, het gebied waar ik loop en fiets, een decor voor gebeurtenissen in mijn roman. Maar het verhaal had zich ook ergens anders kunnen afspelen – de locatie is ondergeschikt aan de thematiek. Daarbij komt dat ik in mijn leven op meerdere plaatsen gewoond heb en me er thuis heb gevoeld. Ik pas me makkelijk aan, kan me vinden in dat motto van Martin Bril: ”het is goed om een vreemde te zijn te midden van bekende gezichten.”

Je bent dus niet aan een speciale plek gebonden. Niet in je werk, je hoofd en je romans.

‘Nee, niet echt. Wanneer ik me enkele weken terugtrek in het huis van een collega in een afgelegen plek in Frankrijk, ben ik op mezelf teruggeworpen. Inmiddels kennen de buren me, net als de Engelse eigenaar van een bistro voor locals, een plaatselijke tractorverkoper, de eigenaar van een supermarkt, de ober in een cafeetje op de markt – ik voel me er op een bepaalde manier thuis. We praten over het voorjaar, de koolzaadvelden en over politiek. Mijn eerste literaire prijs won ik in Vlaanderen. Ik heb daar vrienden voor het leven gemaakt. De uitgever van mijn eerste dichtbundel zit in Leuven. Mijn laatste roman is uitgegeven in Haarlem, en mijn nieuwe uitgever zit in Groningen. Binnenkort mag ik in gesprek met bovenbouwleerlingen van een Vlaams lyceum. Je ziet dus dat ik overal kan aarden.'

Ik wil het even met je hebben over de thematiek in je werk. Je bent voor deze roman een aantal malen naar Frankrijk afgereisd om je helemaal te storten op het schrijven. Daar vind je voldoende rust en inspiratie?

‘Ik had dit boek, dat zich thematisch afspeelt in verschillende werelden en in verschillende tijden, overal kunnen schrijven. Het is gewoon bijzonder om een aantal weken alleen met je roman bezig te zijn, te schrijven en vooral weer te schrappen.’

Hoe heb je voor Op alles wat ik ben besloten over welk onderwerp je zou gaan schrijven en in welke tijd het zich moest afspelen.

‘Het verhaal had ook ‘anders’ verteld kunnen worden – daar ben je schrijver voor. Zelfs de rol van de katholieke kerk en de Mariavereringen, die zo typerend zijn voor de historische context, zijn uiteindelijk ondergeschikt aan het verhaal: dat gaat over dubbelhartigheid, over de manipulatieve rol die volwassenen in de levens van jonge mensen spelen. Over keuzevrijheid en de blauwdruk van een opvoeding. Een Bildungsroman, want dat is dit boek, trekt zich niets aan van cultuur, tijdsbeeld en locatie.’

Je hebt altijd veel geschreven over relaties, over verbinding, identiteit, verwantschap. Liefde, vriendschap. Ik heb je eerder geïnterviewd en toen verklapte je me dat ‘dat nu eenmaal de onderwerpen zijn’ die het dichtst bij jou liggen en dat jij van mening bent dat je moet ‘schrijven over wat je kent’. Nu zijn daar thema’s als familie, dubbelhartigheid, waarheid en waan aan toegevoegd. Hoe is dat zo ontstaan?

‘Het idee voor dit verhaal ontstond tijdens het schrijven aan mijn vorige roman, Het oog van de kraanvogel. Toen ik op driekwart van dat boek was gevorderd, ontdekte ik een verhaallijn die er niet in thuishoorde. Ik zoomde sterk in op familie, terwijl familie in Het oog van de kraanvogel meer een verklarende functie heeft, op de achtergrond aanwezig is. Op de voorgrond stonden twee jongens en hun tegengestelde verwachtingen van vriendschap. Toen Het oog van de kraanvogel bijna af was, besloot ik dan ook dat mijn volgende boek een familiegeschiedenis zou worden, of in elk geval een verhaal dat sterk op familie leunde. Ook vanuit de gedachte: waarom dit verhaal, dat sterk op eigen ervaringen gebaseerd is, nu niet eindelijk eens aan papier toevertrouwen? Het is er klaar voor, ik ben er klaar voor. Bovendien leefden de meeste tantes en ooms uit mijn familie niet meer, dus voor hun oordeel hoefde ik niet te vrezen.’

Wat wilde je daar precies mee vertellen?

‘Goede vraag. Ik pakte een vel papier en schreef in hoofdletters OPVOEDING, BEKLEMMING, MANIPULATIE. Daar voegde ik het volgende aan toe: GELOOF, IDOLATRIE, TWEE GEZICHTEN, DOMINANTIE, vaag dingen vermoedend maar niet wetend waar het uiteindelijk heen zou gaan en welke ontdekkingen ik nog zou doen. Wél besloot ik vrijwel onmiddellijk een truc uit te halen: ik zou vanuit het perspectief van een meisje schrijven. Ik had dat nodig om afstand te nemen, objectief te kunnen waarnemen. Niet emotioneel in mijn eigen verhaal verstrikt te raken. Ik besloot te schrijven over een meisje, later een volwassen vrouw, die gebukt gaat onder de kuren en de willekeur van een dominante moeder. Dat was het uitgangspunt.’

Nu je over die dominante moeder begint, wil ik toch nog even terugkomen bij de Veluwezoom, het gebied waar jouw hoofdpersonage Ellen fietstochten maakt, en je hebt ons hier niet voor niets heen geloodst. Bas Steman, jouw gevierde collega-schrijver, journalist en ex-wielrenner, sprak een fragment in dat op Youtube is terug te luisteren en dat als verhaal (De Gazelle-man) werd voorgepubliceerd in het tijdschrift Elders Literair.*) Jij noemt dit hoofdstuk zelf ‘een sleutelmoment’. Waarom?

‘In de eerste twee delen van het boek volgen we mijn hoofdpersoon Ellen in een bijna dagboekachtige chronologie. De dagen van een zeventien jarig meisje rijgen zich aaneen, soms zijn die monotoon, op het saaie af, soms worden er ontdekkingen gedaan. Op een zeker moment besluit Ellen een racefiets aan te schaffen – dat was in de jaren tachtig erg in – zeer tegen de zin van haar dominante en onsportieve moeder. Die bemoeit zich sowieso overal mee, dus dit zal bij de lezer geen verrassing wekken. Zonder al te veel te willen verklappen: Ellen ontmoet een eenarmige fietser die een weddenschap met zijn vrienden heeft afgesloten. Wanneer haar moeder onbedoeld bij de gebeurtenissen wordt betrokken, komt die weddenschap onder druk te staan.’

Ik heb dit hoofdstuk met plezier gelezen. Ik vond dat de manipulatieve kant van de moeder, waarvoor Ellen zich zo schaamt, hier subliem tot uiting komt. Hoe kwam je op het idee voor deze passage?

‘Het fragment is gebaseerd op een gebeurtenis uit mijn eigen jeugd, met een familielid dat er ook wat van kon. Voor Ellen is de gebeurtenis een dieptepunt omdat ze, zelfs wanneer ze zich alleen waant, in haar eigen wereldje zogezegd, nog niet uit de invloedssfeer van haar moeder kan ontsnappen.’

Zeg dat wel. Ik werd steeds weer onaangenaam ‘geraakt’ door die moeder, om het maar eens voorzichtig te zeggen. Ze heeft kritiek op de vrienden en vriendinnen van haar dochter, op iedereen die haar in feite in de weg staat. Veelzeggend vond ik ook de feesten waar de familie ruim vertegenwoordigd is. Ellen wil voor haar verjaardag een hip verjaardagsfeest, maar de vrienden die op kussens neerhurken, die lullige discobal, het stemmige kaarslicht, afijn … het kan allemaal niet verhullen dat ze in een truttige woonkamer zitten, met een priesteroom die sigaartjes rookt en met een nare neef die zichzelf graag hoort praten.

‘Ja, maar de ironie wil dat Ellen op een moderne school zit, met progressieve docenten en een leerlingenraad, een omgeving waar duidelijk andere ideeën heersen dan bij haar thuis.’

Dat vond ik een sterk kantelmoment in je roman, het punt waarop Ellen valt voor Julian, een jongen aan wie alles anders is: hij is lid van de jongerenafdeling van een linkse partij, hij is losjes in de omgang, draagt donkere kleren, buttons...

‘Hij heeft één gezicht en spreekt met één mond. In tegenstelling tot Ellens moeder, die twee gezichten heeft en in Julian het vleesgeworden kwaad ziet. Moeder is achterdochtig, bijgelovig en probeert de gebeurtenissen met haar dominante gedrag bij te sturen.’

Je brengt het nog vrij onschuldig, vind ik, maar is de rol van de Katholieke Kerk waarvan de moeder een fanatieke belijdster is, wel zo onschuldig? Onder invloed van die kerk stuurt Ellen op zeker moment een afscheidsbrief aan Julian met daarin de volgende regels, ik citeer: “Wat je beweerde is niet waar, het is niet mogelijk je familie te overwinnen, ze achter je te laten. Er is dubbelheid in de dingen, dat is het dilemma”. Ik vond dat nogal wat, voor een meisje van zeventien. Dan zit je toch behoorlijk in de knel?

‘Dat klopt. Een adolescent gaat gebukt onder de manipulatieve kanten van een stel volwassenen, daar komt het op neer. Maar uiteindelijk zijn zij marionetten in een groter geheel, en de kerk speelt daarin een dubieuze rol. Bepaalde zaken komen niet aan het daglicht of worden onder het tapijt geveegd. Gaandeweg wordt duidelijk dat het te maken heeft met cultureel en politiek fanatisme. Dat is ook de zoektocht waar Ellen haar verdere leven mee zoet is: ‘wat bevond er zich onder dat dikke tapijt van devotie?’ Die vraag stelt ze zich keer op keer.’

Uiteindelijk brengt die zoektocht haar bij de rechts-populistische politiek.

‘Klopt. Ik was aanvankelijk helemaal niet van plan om actualiteiten te benoemen, laat staan om een historische roman te schrijven. Maar toen ik research deed, bleken zoveel zaken met elkaar vervlochten, waren er zoveel onvermoede verbanden, dat ik wel gedwongen werd om die een logische plaats binnen het verhaal te geven.’

Wat bedoel je met vervlochten?

‘Nederland had, net als de heilige Bernadette van Lourdes, een eigen Maria-zieneres, Ida Peerdeman. Ik ontdekte dat deze vrouw, een historische figuur en bekendheid in Amsterdam, dezelfde was als een geloofsidolate ‘met speciale gaven begenadigde’ kloosterzuster in mijn eigen familie. Ik kende haar uit verhalen van mijn ouders, overigens niet in al te positieve zin. In mijn roman speelt een op deze persoon gebaseerde zieneres een veelzeggende rol. Tijdens verder onderzoek naar de historische context waarin ik mijn verhaal wilde plaatsen, deed ik nog een verrassende ontdekking, namelijk over een priesteroom en broer van mijn vader. Van daaruit leidde het spoor naar het wereldje van de zeer conservatieve katholieken en uiteindelijk naar de kring rond Thierry Baudet. De werkelijkheid is altijd weer absurder dan je haar verzint. Tegelijkertijd is ze logisch en begrijpelijk wanneer we haar met terugwerkende kracht bekijken. Achteraf is alles te begrijpen. Dat Mariavereringen een voedingsbodem bieden voor een politieke partij als Forum Voor Democratie, lijkt bizar. Maar de menselijke aard laat zich niet verloochenen.’

Wat bedoel je?

‘Mensen hebben van nature de neiging om terug te verlangen naar vroegere tijden en blind te zijn voor de historische context. Van daaruit laat zich ook de Woke-beweging verklaren. Ik moet hier even een persoonlijke kanttekening maken: het is niet mijn bedoeling geweest om een manifest te schrijven waarin ik iemands katholieke opvoeding politiek probeer te verklaren. Sterker nog, ik heb geprobeerd om vanuit alle invalshoeken te kijken naar de netwerken en welke ‘verlossers’ zich daar thuis voelden. En niet alles blijft zoals het vroeger ooit was. Julian wordt in het laatste deel wethouder van een linkse partij. Maar een vriend van hem is teleurgesteld geraakt en partijlid geworden voor een populistische groepering. Dertig jaar stemmen op linkse klimaatpartijen heeft hem niets gebracht en ‘menselijke socialisten’ bestaan volgens hem allang niet meer. “Soms moet je keuzes maken die je nooit van jezelf verwacht had”, zegt hij op zeker moment.’

Jij neemt dus geen standpunt in?

‘Waarom zou ik als schrijver? Ik las ooit, dat een goede leraar (in de meest brede zin van het woord) je vertelt waar je moet kijken, maar niet wat je moet zien. Dat uitgangspunt heb ik geprobeerd te volgen bij het schrijven van dit boek.’

Heeft jouw boek in dat opzicht een boodschap?

‘Het beknellende gedachtegoed waar veel mensen van mijn generatie hun vrijheid op hebben bevochten, leeft nog altijd voort in politieke netwerken. Je kunt nooit gemakzuchtig achteroverleunen en denken dat ‘de strijd gestreden’ is. Zoals democratische waarden ook niet vanzelfsprekend zijn: we willen graag geloven dat zelfbeschikking en vrijheid een voldongen en onvervreemdbaar feit en recht zijn. Mijn hoofdpersonage Ellen worstelt daarmee, en volgens mij worstelt onze hele cultuur met het idee van een maakbare samenleving. Dat is een gevaarlijke illusie. Als mijn boek al een boodschap heeft, dan deze.’

*)
https://www.eldersliterair.nl/de-gazelle-man/

https://www.youtube.com/watch?v=55agtYxM7_w

--

Fotografie: Peter-Paul Lucker
       Titel: Op alles wat ik ben      
       Auteur: Peter Brouwer                                           
       Illustraties: Albert van der Weide
       Pagina’s: 284
       ISBN: 97899493368026
       Uitgeverij In de Knipscheer
       Verschenen: 04 februari 2024

zaterdag 16 maart 2024

Jonathan Littell - De welwillenden

 

Verzwolgen door een huiveringwekkende levensgeschiedenis

Na 962 pagina's moest ik bijkomen. Tot op de laatste pagina slaat zelfs onverwachts de waanzin nog toe. Een onvergetelijke leeservaring. Zware, maar indrukwekkende kost. Al jarenlang was ik van plan om dit boek te gaan lezen, maar ik dorst het eerlijk gezegd niet eerder aan. Een persoonlijk verhaal over de andere 'onbekende' kant, de slechte partij tijdens de laatste wereldoorlog. Angstvallig om enige sympathie te ontwikkelen of begrip te krijgen. Ik had sowieso geen intentie om over dit boek een recensie te gaan schrijven. Nu kan ik niet anders. Ik moet het gewoon delen.

Philipp van Ekeren

De welwillenden is de levenswandel van Maximilian Aue: een SS-officier die tijdens de Tweede Wereldoorlog in dienst is van de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij. Het boek is verdeeld in een aantal hoofdstukken die qua intensiteit vernoemd zijn naar klassieke muzieksoorten. De schoonheid van muziek is echter ver te zoeken. En het verhaal is überhaupt niet na te vertellen. Directe ervaringen van Aue worden doorvlochten met het verloop van de oorlog vanuit de Duitse visie, de bureaucratie en strijd tussen alle legeronderdelen, de Jodenvervolging, zijn gedachten over filosofische vraagstukken, zijn liefde voor klassieke muziek en kunst, maar ook zijn obsessief verknipte geest wat betreft zijn seksualiteit.

Het begint allemaal heel gelaten in het eerste hoofdstuk: Toccata. Na de Tweede Wereldoorlog is de hoofdpersoon als dwangarbeider teruggekeerd in Frankrijk waar hij zijn jeugd heeft doorgebracht. Hij begint als vertegenwoordiger van een fabriek in kant en klimt op tot directeur van een nieuwe vestiging, trouwt met een vrouw uit een goede familie en wordt vader van een tweeling. Verder analyseert hij in dit hoofdstuk het verloop en eind van de Tweede Wereldoorlog vanuit alle betrokken partijen. De eerste zin luidt dan ook:

‘Mensenbroeders, laat mij u vertellen hoe het is gegaan. Wij zijn uw broeders niet, zult u antwoorden, en we willen het niet eens weten.’


In het tweede hoofdstuk 'Allemandes I en II' gaat het verhaal pas echt los vanuit de Duitse kant. Alle grote gebeurtenissen komen langs als decor. Beginnend met operatie Barbarossa, de inval van Duitse Rijk in de Sovjet-Unie. Dr. Aue die rapporten in Oekraïne moet opstellen over de tegenstanders, bevolkingsgroepen, de stemming in het veroverde gebied en speciaal over de joodse bevolking. Hij is tevens getuige van de massa-executie van 100.000 inwoners, merendeel Joden in Babi Jar (een ravijn in Kiev). Daarnaast komt hij terecht in de eindfase van de slag om Stalingrad, om op het laatste moment zwaargewond terug te keren in Berlijn. In dienst van Adolf Eichmann (een Duits-Oostenrijks SS-functionaris in het Derde Rijk en een van de hoofdverantwoordelijken voor de massamoord op de Joden) en Albert Speer (de rijksminister van Bewapening en Munitie) gaat Dr. Aue aan het werk. Zelfs Reichsführer-SS Heinrich Himmler is erg onder de indruk van Max.

‘De Führer kwam dichterbij en ik bleef hem observeren. Toen stond hij voor me. […..] Zijn zure, stinkende adem maakte de kwelling compleet; het was werkelijk niet te harden.’


Voor deze uitgave heeft Jonathan Littell ongelooflijk veel documenten, verslagen en boeken bestudeerd om dit fictieve verhaal te schrijven binnen de historische gebeurtenissen. Het gaat dan ook flink de diepte in. Als rode draad wordt deze succesvolle en ijverige SS'er halverwege het boek belaagd door twee rechercheurs die hem verdenken van de brute moord op zijn moeder en stiefvader. Dit duo blijft hem tot de laatste pagina, terwijl Berlijn door de Russen wordt ingenomen, achtervolgen. In het gehele boek is één constante: zijn trouwe en joviale vriend Thomas die altijd voor hem klaar staat en Max vaak uit de brand helpt. Zijn reddende engel.

De schrijfstijl van Jonathan Littell is sterk en krachtig. Littell is een meesterlijk verteller die de wereld dit grandioze en unieke verhaal heeft geschonken. Vaak betrapte ik mij erop dat ik helemaal opging in dit bedachte levensverhaal. En dat is op zich erg knap. Het hele verhaal wordt verteld vanuit een intiem dagboek waarin Aue soms ook de lezer zelf aanspreekt. Je wordt getuige van zijn handelen tijdens een dieptepunt van de wereldgeschiedenis. Het uitgangspunt, een persoonlijk verslag gedurende de zwartste periode der mensheid door een mededader, zal er bij de lezers flink inhakken.

Een minpunt in dit verhaal is de grote hoeveelheid afkortingen van alle krijgsonderdelen, organisaties en rangen die overal in de teksten terugkomen en amper zijn te behappen. Nadat Max Aue een kogel in zijn hoofd heeft gekregen, is de zeer uitgebreide beleving van zijn delirium ook wat overdadig wat mij betreft. Juist omdat dit vele pagina's doorgaat. Dat geldt ook voor zijn seksuele obsessie voor zijn zuster, waar hij zich volledig aan overgeeft als hij zich, aan het eind van het verhaal, terugtrekt op het platteland in de woning van de man van zijn zuster. Dit is, wat mij betreft, buitensporig en doet eveneens afbreuk aan het boek. Deze uitweidingen zijn heftig en extreem, maar vooral allemaal teveel. Daardoor raakt Littell de lezer makkelijk kwijt.

‘Er was in dat bed niets meer dat aan haar herinnerde, zelfs geen haar. […] Toen ging ik ertoe over het zelf te bevuilen, gehurkt en met mijn benen uit elkaar, het spooklichaam van mijn zuster geopend onder me, haar hoofd een beetje schuin…’


Desondanks is dit boek een aanrader. Een waanzinnige trip van een intrigerende en wanstaltige SS'er, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Ongemakkelijk, bloedstollend en toch vooral fascinerend.

--

Titel: De welwillenden
Auteur: Jonathan Littell
Vertaling: Jeanne Holierhoek en Janneke van der Meulen
Pagina’s: 984
ISBN: 9789029531566
Uitgeverij De Arbeiderspers
Verschenen: februari 2019

woensdag 28 februari 2024

Veerle De Vos - Ferdinand Verbiest en de ontdekking van China

 

Ferdinand Verbiest, de jezuïet die China opende

In 2009 opent Xi Jinping ‒ toen nog vicepresident van China ‒ in het Brusselse museum Bozar de prestigieuze tentoonstelling ‘Zoon van de hemel’. De Chinese Volksrepubliek had voor de gelegenheid een indrukwekkende hoeveelheid kunstschatten naar de Europese hoofdstad verscheept. Een van de objecten, een bescheiden tekening uit de zeventiende eeuw, toont de opeenvolgende stadia van een zonsverduistering. De astronoom die de tekening had gemaakt, had zijn werkje zelfs gesigneerd: Auctore P. Ferdinando Verbiest, Societatis Jesu, in Regia Pekinensi, Astronomia praefecto.

Robert Van der Meiren

Als VRT-journaliste en eminente China-kenner Veerle De Vos de tentoonstelling bezoekt staat ze lang stil bij de tekening. Wie was die Ferdinand Verbiest, vraagt ze zich af, en hoe kon iemand uit een onooglijk Vlaams dorpje het in het ontoegankelijke keizerrijk China schoppen tot prefect van het bureau voor de astronomie, mandarijn-astronoom, viceminister van Openbare Werken en persoonlijke leraar en adviseur van de keizer, de machtige ‘zoon van de hemel’? En hoe kregen jezuïeten in de zeventiende eeuw hoegenaamd voet aan grond in dat gesloten keizerrijk?

‘Iemand zou daar eens een boek over moeten schrijven’ zegt iemand die naast haar de tekening staat te bekijken.

Dat viel niet in dovemansoren…

Ferdinand Verbiest

Hij wordt op 9 oktober 1623 geboren in het West-Vlaamse Pittem, het vierde van zeven kinderen in een gezin dat tot de betere klasse mag gerekend worden. Na de humaniora aan de jezuïetencolleges van Kortrijk en Brugge, treedt hij nog tijdens zijn studies aan de universiteit van Leuven (1) toe tot de jezuïetenorde. Hij droomt ervan als missionaris te worden uitgezonden naar Zuid-Amerika, maar zijn aanvragen worden keer op keer door Rome afgewezen. Ten einde raad gooit hij het roer om en dient een verzoek in om naar China te mogen gaan. Dat verzoek wordt wél ingewilligd, en na een lange en bewogen zeereis kunnen hij en enkele medebroeders op 17 juli 1658 eindelijk voet aan wal zetten op Chinese bodem. Verbiest is dan vijfendertig. Zoals hem is opgedragen meldt hij zich aan bij de missiepost van Xi’An (2), ongeveer duizend kilometer ten zuidwesten van Peking. Daar krijgt hij zijn Chinese naam: Nan Huairen, “hij die goedheid koestert”.

In Peking is de achtenzestigjarige Duitse jezuïet Johann Adam Schall von Bell dan al vele jaren directeur van het bureau voor astronomie, een belangrijke functie in het keizerrijk. Hij heeft gehoord dat de nieuwkomer bijzonder onderlegd is in wis- en sterrenkunde, en hij ziet in Verbiest een geschikte opvolger. Op 14 april 1660 ontvangt Nan Huairen een keizerlijk bevelschrift dat hem ontbiedt naar de Verboden Stad.

Verbiest wordt er de assistent van Schall. Hij is nog niet lang in Peking als de jonge keizer Shunzi plots overlijdt. In de daaropvolgende verwarring omtrent de troonsopvolging geraken Schall, Verbiest en hun medewerkers in diskrediet. Vooral op aanstoken van de “klassieke” Chinese astronoom Yang Guangxian worden de jezuïeten veroordeeld voor het verspreiden van staatsgevaarlijke theorieën ‒ dat de aarde rond is, bijvoorbeeld ‒ en subversief gedrag. Door tussenkomst van de grootmoeder van kindkeizer Xuanye (3) worden de vonnissen ‒ executie voor Schall en stokslagen voor Verbiest ‒ op het laatste nippertje omgezet in huisarrest. Vanaf dan dompelt Verbiest zich, wellicht uit verveling, helemaal onder in de sterrenkunde, en dat zal hem enkele jaren later goed van pas komen.

Yang Guangxian staat nu aan het hoofd van het bureau voor astronomie. Zijn berekeningen zijn echter niet altijd betrouwbaar, tot ongenoegen van de Kangxi-keizer. De volkskalender én de kalender voor de beweging van de planeten, die het bureau heeft opgesteld voor het achtste regeringsjaar van de keizer, worden ter controle voorgelegd aan Verbiest (4) die vrijwel onmiddellijk meerdere fouten ontdekt. Hij krijgt daarop de kans om in een wetenschappelijke tweestrijd met Yang en ten overstaan van de keizerlijke entourage zijn fenomenale astronomische kennis te bewijzen (5), en daarin slaagt hij met vlag en wimpel: al zijn voorspellingen kloppen precies. Yang wordt ontslagen en vervangen door Verbiest. De volkskalender voor 1670 draagt onderaan de signatuur “Nan Huairen, Prefect van de Astronomie”.

Het tij is nu definitief gekeerd. Verbiest krijgt veel invloed aan het hof. Hij wordt adviseur van de keizer, en diens persoonlijke leraar voor meetkunde en rekenkunde. Hij introduceert diverse nieuwe technologieën, ontwerpt en giet kanonnen van verschillende kalibers (6), ontwerpt het eerste zelfrijdende wagentje (7), tekent een nieuwe wereldkaart, maar maakt ook vernuftige kleinoden ter vermaak van de keizer. Ook politiek neemt zijn invloed toe. Als in drie vorstendommen rebellie uitbreekt speelt Verbiest een belangrijke diplomatieke rol in het behalen van de keizerlijke overwinning, waarna hij gepromoveerd wordt tot viceminister van Openbare Werken.

Bij dit alles mag niet worden vergeten dat de jezuïet Verbiest in de eerste plaats de plicht had het Chinese volk te bekeren tot het christendom, maar hij beseft dat deze hemelse opdracht nooit enige kans van slagen zal hebben zonder de medewerking van het keizerlijk hof. De keizer en zijn medewerkers hebben bewondering voor Verbiests intelligentie, en hij probeert hen ervan te overtuigen dat hij zijn multidisciplinaire wetenschappelijke en technische kennis uitsluitend aan zijn geloof te danken heeft, maar dat lukt niet. Zijn inspanningen worden bovendien gedwarsboomd doordat er in Rome een tweespalt groeit tussen de dominicanen, die het bestaande “bijgeloof” brutaalweg willen vervangen door het enige echte geloof, en de jezuïeten die eerder streven naar een vorm van ’entente cordiale’ met het confucianisme. Verbiest pleit zelfs voor misvieringen in het Chinees in plaats van in het Latijn, maar daar heeft het Vaticaan al helemaal geen oren naar. Als Rome ook nog de voor Chinezen belangrijke voorouderverering wil verbieden lijkt de legalisering van het christendom verder weg dan ooit.

Als ultiem overtuigingsmiddel stelt Verbiest voor de keizer een bloemlezing samen met westerse filosofische en wetenschappelijke geschriften. Hij werkt jaren aan zijn Studie om de beginselen te begrijpen. Hij zoekt naar convergenties tussen christendom en confucianisme, vermijdt zorgvuldig iedere verwijzing naar de christelijke God, maar dan nog wordt de inhoud van het boek door de keizer omschreven als “rebels, foutief en vaag”. Het omvangrijke werk wordt daarom nooit gepubliceerd.

Gedurende de dertig jaar dat hij in China leefde heeft Verbiest zijn aanpak onophoudelijk moeten verdedigen en verantwoorden ten overstaan van zijn oversten in Rome. De stugge houding van het Vaticaan heeft er uiteindelijk toe geleid dat de (volgende) Chinese keizer het christendom in 1724 definitief verbood. De Chinese cultuur bleek té sterk voor de omwenteling die de christianisatie zou teweegbrengen.

Begin 1687 valt Verbiest van zijn paard. Hij loopt ernstige verwondingen op die in de daaropvolgende maanden maar niet willen helen. Hij overlijdt op 28 januari 1688, vierenzestig jaar oud. Hij krijgt een staatsbegrafenis, en wordt begraven op het jezuïetenkerkhof in Peking. Op zijn grafsteen laat de keizer een tekst beitelen waarin hij zijn enorme waardering voor de jezuïet uitspreekt:

‘Jij, Nan Huairen, trouw en eerlijk, bekwaam in de wetenschappen, kwam van een verafgelegen land aan de andere kant van de oceanen, om ons je groot hart te schenken. Vele jaren lang vervulde jij je ijverige taken. Dankzij jou verloopt de berekening van de tijd weer precies en is de kalender gecorrigeerd. Je observeerde de hemel, de wolken en de sterren en berekende de exacte bewegingen van de hemelse lichamen. 
Dat in die andere wereld eeuwige glorie mag uitstralen over je naam, dat je grote daden vernoemd blijven tot in de verste streken en dat je verdiensten, gegrift in deze vlekkeloze steen, zonder te vervagen, overgedragen worden aan de toekomstige generaties.’


Veerle De Vos en Ferdinand Verbiest

Gedurende ruim vijf jaar volgt de schrijfster het spoor van de  man die cruciaal was in de ontsluiting van het hermetisch  gesloten keizerrijk China naar het Westen toe. Ze interviewt  academici, verdiept zich in astronomie en spiritualisme, leest  boeken en artikels van vooraanstaande Chinese en westerse wetenschappers, en doorwroet de archieven van instellingen, universiteiten, musea en bibliotheken in Leuven, Gent, Genua, Rome, Lissabon en Peking. Daar, bij het graf van Ferdinand Verbiest op de Zhalan-begraafplaats, kan ze de reconstructie van het leven van deze bewonderenswaardige Vlaming afsluiten. Uit zijn rijkgevulde leven blijft dan geen steen meer over die ze niet heeft omgekeerd. Het resultaat is een bijzonder boeiende levensbeschrijving van een man die door de kracht van zijn intelligentie wist door te dringen tot de allerhoogste kringen van het Chinese keizerrijk.

Veerle De Vos

Veerle De Vos is erin geslaagd alle bestaande kennis over Ferdinand Verbiest bijeen te brengen. Ze schrijft haar bevindingen neer in de biografie Ferdinand Verbiest en de ontdekking van China, een gedetailleerd tijdsdocument over het Chinese keizerrijk en over de opdringerige missioneringsdrang van christelijk Europa in de zeventiende eeuw. Centrale figuur is uiteraard Ferdinand Verbiest, maar De Vos besteedt ook ruim aandacht aan de politieke, maatschappelijke, religieuze en wetenschappelijke omkadering, en aan de figuren die een impact hadden op zijn leven.

De ondertitel van het boek, Alles onder de hemel, verwijst naar de onbegrensde macht van de Chinese keizers die onbetwistbaar en exclusief beslissingsrecht hadden over werkelijk ‘alles onder de hemel’.De Vos is journaliste, ze weet hoe ze haar publiek moet boeien, ze toont zich een bezielde vertelster pur sang. Door haar vlotte, onderhoudende schrijfstijl leest Ferdinand Verbiest en de ontdekking van China als een spannende avonturenroman die de lezer vanaf de eerste pagina’s bij de arm neemt en niet meer loslaat. Het verslag over de lange en moeilijke reis van Verbiest en zijn kompanen om China te bereiken zit vol tragiek, de beschrijving van het wetenschappelijk experiment waarmee Verbiest ten overstaan van de Chinese machthebbers de juistheid van zijn astronomische berekeningen moet bewijzen, en van de voorbereidingen daartoe, is spannend als een thriller, het verslag over een reis van de keizer naar zijn geboortestreek met een gevolg van maar liefst zeventigduizend mensen is indrukwekkend en vermakelijk, de vastberadenheid waarmee Verbiest de keizer en de Chinese elite er tracht van te overtuigen dat al zijn kennis een goddelijke oorsprong heeft is bijwijlen aandoenlijk, enzovoort … Om maar te zeggen: deze biografie zit zo vol variatie dat ‘niet uitlezen’ geen optie is. De Vos citeert overvloedig uit de geschriften van Verbiest én van de mensen die in zijn wereld figureerden Europeanen zowel als Chinezen waardoor we een duidelijk beeld krijgen van de wetenschappelijke knowhow in de zeventiende eeuw, van de uitzonderlijke intelligentie van Verbiest, en van de meningsverschillen tussen enerzijds de jezuïeten die tussen de Chinezen leven, en hun religieuze oversten in het verre Europa anderzijds. Hij is er weliswaar zeker van dat zijn godsdienst superieur is aan het ‘bijgeloof’ van de Chinezen, maar is tevens ruimdenkend genoeg om vele aspecten van de Chinese cultuur zeer bewonderenswaardig te vinden. Hij stelt zich open voor de levenswijze van het volk dat hij in eerste instantie moet trachten te bekeren: ‘vergeef me dat ik dit zeg, schrijft hij, maar in vele zaken overtreffen de Chinezen zelfs de Europeanen.’ Op dit punt vraagt De Vos zich af in hoeverre Verbiest verleid werd door de Chinese cultuur: ‘Hoe dicht kwam hij bij de essentie van China tijdens zijn jaren aan het hof, vraag ik me af. Werd hij zelf verblind door het stralende licht van de Chinese beschaving tijdens zijn werk als astronoom? Ging hij de wereld vanuit een ander perspectief bekijken? Critici verweten de jezuïeten dat ze ‘plus Chinois que les Chinois’ werden, dat ze vergaten wie ze waren, waar ze vandaan kwamen, en waarom ze naar China waren gekomen.’

Bijzonder is dat De Vos het levensverhaal van Ferdinand Verbiest geregeld onderbreekt om ‒ op lichtgrijze pagina’s waardoor deze onderbrekingen gemakkelijk te onderscheiden zijn van de biografie ‒ verslag uit te brengen over de ervaringen en de moeilijkheden die tijdens haar zoektocht op haar pad kwamen. We krijgen een complete biografie, en tegelijk “the making of” ervan. Ze is openhartig over de twijfels en onzekerheden die haar in de beginfase af en toe overvielen, en is zich bewust van haar beperkingen maar ook van haar opportuniteiten: ‘Ik voel me de volgende maanden als een archeoloog die met een paar opgegraven potscherven een hele vaas moet verbeelden en heropbouwen: een persoonlijk fragment uit een dagboek, een zin in een brief die een gevoel voor humor verraadt, een paar trotse ogen die me aankijken vanuit een portret, gekrabbelde aantekeningen in de marge van een beduimeld boek. Ik sta er versteld van hoe weinig materiaal er nodig is om iemand van eeuwen geleden weer tot leven te laten komen.’

Conclusie

De Vos trekt parallellen naar vandaag. Ze ziet gelijkenissen tussen de strategie waarmee China vandaag de wereld benadert en de manier waarop de jezuïeten 400 jaar geleden China benaderden. Een belangrijke verdienste van haar boek is dat het ons een beter begrip bijbrengt over én voor het mysterieuze China van vandaag. Doch even belangrijk is dat de schrijfster ons uitdrukkelijk doet nadenken over onze actuele houding tegenover dat land. Ze waarschuwt dat het Westerse navelstaren ons weleens zuur zou kunnen opbreken, en dat het daarom tijd is om onze blik op China te verruimen en onze meningen over dit land bij te stellen:

Chinese intellectuelen hebben onze klassiekers gelezen en kennen de grote auteurs uit de Europese, Amerikaanse en Russische canon. Ze kennen onze belangrijkste schilders, kunstenaars en componisten. Hun kinderen studeren partituren van Bach en Beethoven en winnen er later viool- en pianowedstrijden mee in het Westen. Wat kennen wij van de Chinese cultuur? Welke klassieke Chinese auteurs lezen we, naar welke muziek luisteren we, wat weten we van hun geschiedenis? Wat kennen we van de Chinese filosofische stromingen behalve Yin en Yang, een Boeddhabeeld in de sauna en een beetje Confucius? Hoezeer bekijken we de wereld zonder het echt te beseffen nog altijd voornamelijk vanuit ons eigen perspectief? We can’t be bothered om echt interesse te tonen voor wat anders is.’


In elk geval is
Ferdinand Verbiest en de ontdekking van China onder de bekwame handen van Veerle De Vos een ongemeen boeiende biografie geworden. Voormalig VRT-journalist en chinacorrespondent Stefan Blommaert noemt het werk “een fijnproeverij voor liefhebbers van geschiedenis” en dat klopt helemaal. Het is tevens een ode aan de intelligentie, aan de kracht van de geest, en aan de onverzettelijkheid en het doorzettingsvermogen van één man, die met zijn begripvolle houding ten aanzien van de plaatselijke geloofsovertuigingen en gebruiken het hele Chinese keizerrijk wellicht tot het christendom had kunnen bekeren, maar daarin als het ware werd gesaboteerd door het thuisfront. Ferdinand Verbiest was (en is), zo weten we nu, voor de Chinese geschiedenis veel belangrijker dan we tot nu toe konden vermoeden. Het is trouwens opvallend hoe respectvol en omzichtig de Chinese overheid omspringt met de geschriften en voorwerpen die Verbiest heeft nagelaten.

  1. Hij studeert er o.a. filosofie, logica, natuurwetenschappen, wiskunde, ethiek, Latijn, klassieke literatuur, en maakt er kennis met relatief nieuwe disciplines als meet- en rekenkunde, en astronomie.

  2. Xi'an is de hoofdstad van de provincie Shaanxi. Ze telt vandaag ca. 11 miljoen inwoners.

  3. Xuanye was de persoonlijke naam van de Kangxi-keizer (1654-1722), derde keizer van de Qing-dynastie. Hij kwam in 1661 (als kind) op de troon, en regeerde tot aan zijn dood in 1722.

  4. Adam Schall was intussen overleden.

  5. Bijvoorbeeld: enkele dagen voor de zonsverduistering van april 1669 maakt hij voor de keizer en zijn hoogwaardigheidsbekleders een tekening met daarop de verschillende fasen van de eclips, met uitleg in het Chinees en het Mantsjoe. Zijn berekeningen blijken minutieus te kloppen.

  6. Een nogal controversiële bezigheid voor een jezuïet, die evenwel bewijst hoe ver Verbiest wou gaan om de missionering te doen slagen.

  7. Dit door stoom aangedreven wagentje wordt nog altijd beschouwd als de eerste auto.


Titel: Ferdinand Verbiest en de ontdekking van China

Ondertitel: Alles onder de hemel
Auteur: Veerle De Vos
Pagina’s: 356, met fotografische illustraties, geografische kaarten, tijdlijn en bibliografie
Pelckmans Uitgevers NV, Kalmthout (België)
Genre: historische non-fictie
ISBN: 9789464015676
Verschenen: oktober 2023

maandag 29 januari 2024

Autran Dourado - Het mensenschip

 

Het pathos van een verdoemde

In vertaling van Harrie Lemmens is deze week Autran Dourado’s Het mensenschip (A barca dos homens) uit 1961 verschenen bij Uitgeverij Koppernik. Ook Dourado’s roman Ópera dos Mortos – die onder de titel Opera der doden in 1997, eveneens in vertaling van Lemmens, werd uitgegeven bij Uitgeverij Coppens & Frenks – zal dit jaar in een heruitgave bij Koppernik verschijnen.

Waldomiro Freitas Autran Dourado werd in 1926 geboren in Brazilië, schreef meerdere romans en essays en liet een respectabel oeuvre na. Ook is hij meerdere malen in de prijzen gevallen, zoals de Jabuti-prijs in 1982 en de Camões-prijs in 2000. Voor A barca dos homens werd hem de Fernando Chinaglia-prijs uitgereikt. In 2001 verscheen de op Uma Vida em Segredo gebaseerde film A hidden life.

Over Het mensenschip zei Dourado zelf dat het ‘een verhaal van jagen en vissen’ is. De chronologisch opgezette roman speelt zich af op het fictieve eiland Boa Vista aan de Braziliaanse kust. Luzia woont met haar vaderloze, volwassen zoon Fortunato – ‘zijn geest was gedoemd om niet te rijpen’ – bij het gezin van Maria en Godofredo. Ze is het kindermeisje van Maria geweest en zorgt nu voor de drie kinderen van het echtpaar. Een van Luzia’s mysterieuze beloftes aan het drietal is om een bezoek te brengen aan het Strandkerkhof: ‘toverwoord, wondermysterie aan de donkere kant van de wereld waarin ze leefden.’ Het huwelijk van de bevallige Maria en de autoritaire Godofredo is op zijn zachtst gezegd sleets geraakt. Hij krijgt op relationeel en seksueel gebied niet veel meer gedaan bij Maria, die zich op haar beurt mag verheugen op de aandacht van de afgunstige luitenant Fonseca; ‘de man van wie iedereen afhankelijk was, de man die instond voor handhaving van orde en wet’ en die er lustig op los fantaseert haar het hof te maken.

Wanneer Fortunato op strooptocht gaat in de slaapkamer van Maria en haar ladekast doorzoekt, verliest hij zich in haar lingerie. Hij wordt echter gesnapt door Godofredo, waarop hij het op een lopen zet. De heer des huizes komt tot de conclusie dat de jongen zijn Smith-Wesson .36 ontvreemd moet hebben en doet hier aangifte van; het startsein van een heksenjacht. De hermandad is in rep en roer en samen met soldaten kammen ze het eiland uit. Om de voortvluchtige niet de kans te geven te vluchten, zijn de veerboten stilgelegd. De straten zijn leeg en uit angst dat er iets gruwelijks zou kunnen gebeuren, wordt de bevolking gesommeerd binnen te blijven. Ondertussen voert Luzia haar voodoo-rituelen uit door kruiden te verbranden in de hoop haar zoon te kunnen redden.

De gedetineerde Tonho – een mislukte visser en van cachaça afhankelijke dronkaard, die door Fortunato als zijn beste vriend wordt gezien – is een van de weinigen die de jongen begrijpt en heeft een zwak voor hem. Omdat hij het eiland kent als zijn broekzak, wordt hij vrijgelaten om achter de verblijfplaats van zijn vriend te komen. ‘Ik vind hem, laat dat maar aan mij over.’

‘Fortunato was niet gek, snapte de stad dat dan niet? Alleen wat zwakbegaafd. De stad snapte het niet, de mensen snappen van niemand iets. Net zoals hij was Boa Vista bang en ging het gebukt onder de druk van de angst. Er was een gewapende gek gevlucht. Tonho weigerde aan de revolver te denken, hij geloofde niet dat Fortunato ooit zou schieten. Maar hoe moet je een hele stad ervan overtuigen dat een revolver geen vuur spuwt?’


In het eerste deel van deze caleidoscopische roman wisselt het perspectief voortdurend tussen de verschillende personages. De besloten gemeenschap is bevooroordeeld, mede omdat Fortunato een kleurling is. De auteur laat de lezer kennismaken met hun existentiële angsten, bedenkingen en standpunten. Zo is er onder andere de met zijn geloof worstelende pater Miguel (‘De ergste zonde was niet die van het vlees, zoals leken en naïevelingen dachten, maar de bekoring van de geest. […] Ze moesten eens weten wat er met hem gebeurde. Een heilige, zeiden ze. […] Als ze de waarheid wisten zouden ze hun gezicht waarschijnlijk van hem afkeren of hem stenigen, dacht hij.’), de vertier biedende prostituees, de medegevangenen van Tonho, de masculiene, door machtswellust gedreven leden van politie en de soldaten. Allemaal hebben ze een eigen visie op Fortunato en de gebeurtenissen. Dourado weet dit op meesterlijke wijze psychologisch uit te werken en de diverse karakters een eigen stem te geven door zijn woordkeuze en verteltrant steeds weer aan te passen.

In het tweede deel is de onfortuinlijke Fortunato meer in beeld. Door middel van interne monologen die de passages over de besognes en standpunten van de overige eilandbewoners geregeld onderbreken, maakt hij ons deelgenoot van zijn angsten, twijfels en zijn koortsachtige, meanderende gedachtestroom. Zijn grote zorg is dat hij onder geen beding terug wil naar het gesticht. Dat verklaart zijn haast dierlijke reactie om op de vlucht te slaan en zich schuil te houden. Hij denkt met weemoed terug aan de tijd dat hij met zijn vriend Tonho op diens boot Madalena mee mocht ‘om op volle zee te kijken naar het glinsterend oppervlak van de zee, als schubben in het schelle daglicht’ en hoopt dat zijn vriend hem uit zijn benarde positie zal halen. Fortunato personifieert Madalena door de boot als mens te zien. ‘’s Avonds, als de boot met de kiel omhoog in het zand lag, was hij net een vrouw die lag te slapen met haar buik vol kinderen.’

‘[…] hijzelf zou naar de diepten van de hel gaan, zoals ze zeiden, dona Maria probeerde hem al die dingen bij te brengen uit het boek met het prentje van Jezus erop, doorboord met de lansen van de soldaten, ze zaten achter hem aan, zojuist nog had hij het schot in de nacht gehoord, het zware lood, nee, niet van lood maar van staal met lood erin, op de trap voor het stadhuis wreef de soldaat met poetskatoen de loop van zijn geweer op, toen had hij fluitend de kogels weggepakt, Tonho had ze hem afgepakt, want hij had ze aan Tonho gegeven, Tonho had altijd schone ogen als hij het vergeten was, hij vergat het altijd, de enige die het vergat, zijn vadertje, als hij dronken was droeg hij hem op zijn rug naar de Madalena, zijn hele leven had hij een vader gezocht, hij had hem gevonden, [...]’


Het mensenschip is een barokke roman die zich kenmerkt zich door de vele tegenstellingen, paradoxen en herhalingen. Autran Dourado is, bijna onopvallend, uiterst zuinig met interpuncties en bewijst met deze roman één van de grootste schrijvers te zijn van de vorige eeuw.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Het mensenschip
Auteur: Autran Dourado
Vertaling: Harrie Lemmens
Pagina’s: 300
Uitgeverij Koppernik
ISBN: 9789083347103
Verschenen: januari 2024

zondag 7 januari 2024

Emmelien Kramer – Woestijnpassages

 

Worstelen met verlangens en lessen in blind zijn

Op het moment dat er in de Biblioteca Jaume Fuster te Barcelona een cursus Vedische Astrologie wordt gehouden, wordt deze bestormd, waarbij agenten van de Guàrdia Civil het gebouw omsingelen. Àngel en Rodrigo proberen zich in de veroorzaakte paniek het vege lijf te redden door te vluchten, terwijl ‘de Guàrdia Civil op hun laarzen rondslopen, zachtjes om de boeken niet wakker te maken, geruisloos om de teksten niet te wekken.’ De fills de puta weten Àngel te pakken te krijgen en voeren hem af; voor Rodrigo – ‘zijn haar [...] leek te bloeden, het bloed van anderen, van degenen die al jaren vochten voor hun onafhankelijkheid, om te kunnen doen wat ze wilden, het bloed dat uit wanhoop was gaan dichten’ – het moment om zich te bezinnen op een plan om Àngel terug te halen.

Emmelien Kramer (1980) debuteerde in 2015 met De koortstuinen gevolgd door De dagen met Fortunat (2020). Met Woestijnpassages neemt de auteur de lezer wederom mee naar Spanje en beschrijft ze de handel en wandel van de Catalaanse dichter en onafhankelijkheidsstrijder Àngel Or en de Latijns-Amerikaanse journalist Rodrigo Torres. De setting is de Catalaanse hoofdstad Barcelona, ten tijde van de onafhankelijkheidsstrijd eind vorige eeuw; een reeks van maatschappelijke en politieke opstanden die moest leiden tot de zelfstandige Catalaanse Republiek, een eigen identiteit en absolute vrijheid voor de Spaanse autonome gemeenschap Catalonië. Kramer woonde zelf ook een aantal jaar in Barcelona en las voor het onderzoek en ter voorbereiding getuigenverklaringen van slachtoffers van de martelingen. Ze draagt het boek op aan alle slachtoffers van de martelingen tijdens Operación Garzón in de zomer van 1992, aan alle slachtoffers van de martelingen in Via Laietana 43, aan alle slachtoffers van alle martelingen. 

Marjon Nooij

Na de dood van zijn uit Spanje gevluchte ouders, is Rodrigo vanuit Zuid-Amerika teruggekeerd naar zijn geboortehuis in Barcelona, waar hij zich onderdompelt in Catalaanse poëzie en ‘zijn fascinatie voor het wegglippen van de tijd’ ontstaat. Groot is zijn verbazing wanneer een brandende kaars niet lijkt op te branden. Kramer gebruikt dit gegeven ingenieus als metafoor van eeuwigheid en onsterfelijkheid versus vergankelijkheid.

‘Na twee weken was het hem duidelijk dat de kaars zich in een soort tijdsvacuüm moest bevinden, waar vacuüm niet het gebrek aan materie betekende, maar het stilstaan, het ontbreken van het verloop van de tijd, en omdat hij wilde weten hoe ver dit vacuüm zich om de kaars heen uitstrekte, begon hij te experimenteren.’


Flor de Mel, de redactrice van de krant, komt hem opzoeken met de vraag waar zijn briljante reportages blijven, maar hij zegt haar dat hij niet terugkomt en besluit de cursus Vedische Astrologie te volgen waar hij Àngel met ‘zijn diamantvormige gebruinde gezicht’ ontmoet. Àngel zegt dichter te zijn en te schrijven over de onafhankelijkheid van Catalonië, ‘op zoek naar een dekmantel om zijn soevereine poëzie te kunnen voeden‘. Hij vertelt Rodrigo dat hij zijn politieke gedichten heeft ingemetseld in een muur – ‘geelrood geschilderd als de woestijn’ – totdat ze nodig mochten zijn, omdat ze niemand onder ogen mogen komen. De auteur heeft de held iets etherisch gegeven. Hij zit met zijn waarheden in zijn eigen cocon.

Àngel was een lief en bedachtzaam kind. Hij huilde nooit, sprak als tweejarige al hele volzinnen. Hij bekeek alles om zich heen heel bedachtzaam en met een starende blik. ‘Het komt erop neer dat het voor dat kind op de een of andere manier compleet onmogelijk was om schoonheid te kunnen zien.’ Alles wat hij zag was vergankelijkheid, zelfs als iets niet lelijk was. ‘En naarmate zijn leeftijd vorderde, werd de wereld in zijn ogen alleen maar lelijker.’ Op zijn dertiende kreeg hij het verlangen om blind te zijn en hij vroeg de Blinde van Lesseps of die hem wilde leren wat het is om blind te zijn en te ‘kijken zonder te zien’. Om de lelijkheid te doen stoppen sloot Àngel zijn ogen af met plakjes klei en een blinddoek. Hierdoor hoorde en voelde hij ook de mooie dingen om zich heen en leerde hij hoe hij zijn andere zintuigen kon ontwikkelen en erop te vertrouwen. Zelfs het oversteken van een drukke straat werd een peulenschil.

‘Het was niet Mozes die de rode zee in tweeën splitste, nee, het was Àngel Or die wist welke auto’s hij moest ontwijken, die kon kijken zonder iets te kunnen zien, die zich tussen de voertuigen manoeuvreerde omdat hij precies wist wat hij deed, omdat hij nu eindelijk blind was.’


Het wordt antiheld Rodrigo al snel duidelijk dat er door de geheime dienst op Àngel gejaagd wordt en dat hij wel eens kan worden gezien als terrorist. Dit zet hem danig aan het twijfelen en hij kan Àngels vluchtige gedragingen maar met moeite volgen. Zijns ondanks gaat hij na de verdwijning toch op zoek naar zijn vriend en hij gaat te rade bij Flor de Mel – separatiste in hart en nieren en die, net als Àngel, rond Plaça de Lesseps heeft gewoond. Rodrigo besluit een stuk te schrijven over de onafhankelijkheidsstrijd van Catalonië, gaat de gevangenissen langs en volgt ondertussen de sporen van Àngels leven in het labyrint van Barcelona. Op zoek naar aanknopingspunten bezoekt hij verschillende bekenden van zijn vriend, hoort hun individuele verhalen aan en zelfs de noodkreet om vooral te stoppen met zoeken. ‘[…] ga niet op zoek naar Àngel, je zult hem niet vinden, wij leefden met hem, en vonden hem nooit.’

Ondertussen wordt Àngel blootgesteld aan sadistische martelingen door de Guàrdia Civil. Ze blinddoeken hem – wat hem natuurlijk niet vreemd is –, slaan hem op zijn voetzolen en rug, delen stroomschokken uit, trekken een plastic zak over zijn hoofd waarin ze rook blazen en onthouden hem van voedsel en slaap, terwijl ze hem aan ondervragingen onderwerpen. ‘[…] een onschuldige die op het punt stond schuldig te worden bevonden door deze schertsvertoning van een geheime dienst.’ Maar Àngel was door de Blinde van Lesseps op dit moment voorbereid, ‘[…] om het meest lelijke en afschuwelijke te zien zonder te kijken, zonder met zijn ogen te knipperen en het te begrijpen, het te nemen voor wat het was.’ Na een aantal dagen gooien ze hem vanuit de hel op straat; ‘[…] zijn lichaam was gesloopt, maar zijn ziel was perfect intact.’

Woestijnpassages is een beeldschone en caleidoscopische roman die het dik verdient om opgemerkt te worden in boekenland. Het onderwerp doet heel on-Nederlands aan, door de Spaanse setting en de aangrijpende beelden die het verhaal uit de tijd van de bloedige onafhankelijkheidsstrijd oproepen. Een intelligent verhaal over een harde confrontatie, dat ondanks de zware lading, evenzogoed ook iets dromerigs en ontroerends heeft meegekregen, door de Spaanse – en vertaalde – gedichten die hier en daar in de tekst zijn verweven, en door gebruik te maken van ravissante motieven als vlinders en bijen.

‘Wat de mensen hier zeggen is dat de bijen slapen in de bloemen van Lesseps, de weinige bloemen, want er zijn er niet veel, een enkele clematis, een enkele bloesem van de jacaranda, waar bijen rusten, begraven in de nectar, een deken van stuifmeel.’


De auteur heeft kans gezien om ook melancholie en surrealistische aspecten te verweven in de samengestelde zinnen die het verhaal doorspekken. Het vertelt over een raadselachtige zoektocht met verscheidene invalshoeken, naar de beweegredenen van een mijmerende, idealistische, maar volhardende onafhankelijkheidsstrijder; een martelaar die zich jarenlang bewust blind heeft gehouden om zich te behoeden voor lelijkheid en vergankelijkheid. De lezer krijgt door de gesprekken van Rodrigo met de mensen die iets over de ondoorgrondelijke Àngel vertellen, steeds meer kennis van het leven, de verlangens en beweegredenen van de verdwenen dichter, aangezien de draadjes uiteindelijk ontwarren en samenkomen. Met het verhaal van Àngel Or heeft Kramer een gezamenlijke stem willen geven aan alle slachtoffers van martelingen.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Woestijnpassages
Auteur: Emmelien Kramer
Pagina’s: 166
ISBN: 9789493290594 
Uitgeverij Oevers
Verschenen: september 2023

donderdag 21 december 2023

Herman Rohaert – PLEK


Een plek om thuis te komen

Op de avond van de presentatie, toen iedereen aan het woord was geweest, was het de beurt aan de dichter zelf om te spreken over zijn nieuwste bundel. Na alle lovende woorden, beelden en muzikale ondersteuning, verwoordde Herman Rohaert (Ninove, 1958) ingetogen en glashelder waar PLEK vooral over gaat: ‘thuiskomen’. Het klonk zo eenvoudig. Nu, na herlezing, voegen allerlei elementen zich voor mij samen tot dit ogenschijnlijk vanzelfsprekende woord: thuiskomen – een woord dat glans geeft aan het al even vanzelfsprekend klinkende Plek.

Peter Brouwer

Bij de presentatie van een eerdere bundel van Herman Rohaert mocht ik al eens iets zeggen over zijn dichtwerk en waarin het zich volgens mij onderscheidt. Ik noemde toen het ‘eigen idioom’. Woorden als ‘ziek sikkelschip’, ‘alles overspoelende jurk’, ‘verdrinkingsdurf’. Woordsequenties als ‘bestegen-bereden-belegen’. En vooral: zelfstandige naamwoorden die werkwoorden worden: ‘hoe je afstandt’, ‘straatschuimt’, ‘ik vingerkaart je huid’. En niet te vergeten woordsamenstellingen als ‘duizeldronken’, ‘verteverlangen’, ‘mompeldroom’ 1).

In zijn nieuwe bundel PLEK heeft Herman woorden en woordsamenstellingen toegevoegd aan zijn idioom, als ‘geenplek’, ‘holle nergensheid’, ‘halfnijverheid’, ‘halflandelijkheid, ‘mijn mond muit’, ‘mijn speeksel ruift’, ‘de klif van je schouders’, ‘richt mij’, ‘rijg mij’.
Ik zou Rohaert echter tekort doen als ik hem alleen op zijn idioom zou beoordelen, want de wijze waarop hij met taal speelt, heeft niets maniëristisch.

Wanneer ik PLEK naast zijn eerdere bundels Som, Lust, Last, Liefde, en Beyond here lies nothin’ leg, dan springen voor mij de volgende thema’s in het oog: verlangen, liefde, verlies, loutering, natuur. Rohaert varieert naar mijn idee eindeloos op deze thema’s, zoals Rutger Kopland dat ook wel in zijn gedichten deed, die dikwijls het karakter van een psalm hadden. Je kunt hierop kritiek uiten, zoals die Kopland ten deel viel. Maar is herhaling niet de kracht van een boodschap? Mij vallen in het werk van Rohaert vooral de consistentie en lange adem op. Alsof de dichter steeds opnieuw thema’s behandelt waarin hij zich thuis weet, en deze in een stilaan herkenbaar idioom brengt. Een onvervreemdbaar idioom omdat het zijn idioom is, dat uitdrukking geeft aan thema’s die hem passen. Met een herhalingseffect dat muzikaal aandoet, namelijk in het terugkeren van thema’s en de uitwerking ervan in motieven.
Ik bespeur bij Rohaert geen maniertjes. Evenmin is er sprake van een ‘wij-gevoel’, een schrijven over de waan van de dag in het idioom van een generatie. Herman is een klassieke dichter.

PLEK is opgedeeld in een aantal afdelingen. In de eerste twee afdelingen is sprake van een je, een ik, een zij en een we, maar nog niet heel expliciet. De derde afdeling, ongeveer halverwege de bundel, heet 'LA MER'. Daarin staat een gedicht met de titel Marine. Het begint met meeuwen, Rohaert benoemt hun ‘barnstenen oog, hun gestipte snavel, // hun krijten gehuil’ en daarna de golven van de zee. Dan, vrij abrupt volgen de woorden ‘dijen zilt en koel’. De dichter lijkt een wending te nemen, een richting te kiezen, namelijk naar de fysiekmenselijke liefde, die vanaf dan ook niet meer wordt losgelaten.
Hetzelfde ervoer ik het gedicht 'Dit', in dezelfde afdeling. Het begint met kleuren, natuur en geluiden. Het eindigt met ‘dit is gestuw, / dit is gezuig, / dit is gesteun en / dit gehijg.’ Wederom een overgang naar het intieme, wat de indruk wekt dat dit een bewuste keuze is binnen de structuur van de dichtbundel, het grote thematische geheel.

Ik noemde daarnet Rutger Kopland, die in een verzameling essays over kunst in het algemeen en poëzie in het bijzonder sprak over een ‘mechaniek van de ontroering’ 2). De associatie met Koplands ‘plek om te blijven’ kwam niet voor niets bij mij op. In het openingsgedicht Zegt ze benoemt Rohaert voor mij het onuitgesprokene, het ongezegde, dat zich ‘aanbiedt’:

‘Als ze spreekt dwarrelt as, het legt zich op je huid tot
flinterdun tapijt, mat, grijs sediment.

Haar hese, doorrookte stem.

Ze heeft het je voorgedaan, het verbrokkelen van het woord
tot gruis, tot schurende korrels op een tafelblad, je kan
ze met de hand bijeenvegen, afkloppen,

ze heeft je verleid, gedwongen om vanaf hier verder
te gaan,
verder,
en opnieuw,
voorbij aan

tot het nog ongezegde, het niet uitgesprokene
zich aanbiedt, wankel op wit, leeg, roerloos papier,
als een kalfje op te hoge poten, nog niet
schoongelikt, zonder plek:

‘Neem het in je armen!’ zegt ze.’

 

Het beeld van een kalfje op hoge poten heeft poëtische zeggingskracht en vond ik roerend. En de slotregel, ‘Neem het in je armen!’ zegt ze’, is ijzersterk.

Even overtuigend is het gedicht April, cruelest month, het is intiem, op het expliciete af: ‘(…) het stormweer van april, / het jaagt ons onder de lakens.’
‘Als een schicht vlucht ik in je vlees, / je snee die al mijn zeuren smoort, // stelp mijn witte bloeden’.
Maar daar waar je het wellicht het minst verwacht, laat de dichter het gedicht sereen eindigen, in het Bijbelse: ‘(…) ik / woon in jou als een rib.’

Dan over de omgeving. In de gedichten in deze bundel is veel ruimte en oog voor de natuur: die is alom aanwezig, concreet in de zee, wolken, dieren (een ree, meeuwen, een kalf), wintergras, bruin gerand riet, regen, een eindeloos bos, donderslag en bliksem, de roep van een uil, de stilte in het landschap. De natuur als een decor, een natuurlijke habitat en… aanlegplaats voor geliefden, zoals in het gedicht 'Schroeiwind':

'In dit kurken landschap zie ik je uitvloeien, / loom en vochtig je ogen achter het riet van je / wimpers'. 


Rohaert schrijft even krachtig over vervulde liefde als over verloren liefde en het herdenken van de geliefde, zoals in het lamento-achtige 'Kwijt' (P17)

'Waar zijn de dagen, de talloze dagen, dagen / zonder naam en niet geteld, al de dagen waar / de wolken overheen gesneld'.


Daarnaast is er de stedelijke ruimte, dikwijls een desolate plek met een eigen geschiedenis en betekenis. In Achterkant uit de afdeling met de (veelzeggende) titel 'AFGESCHREVEN LAND', verwordt ruimte tot een niemandsland dat zich schier aan het oog onttrekt: 'Een huis, geplant in het midden van een volledig leeg betonnen vierkant, een / paar voetbalvelden groot, twee gele strepen leiden kaarsrecht en evenwijdig / naar de dichtgemetselde voordeur.' Ook hier suggereert de ruimte, door middel van een deur, het menselijke. In dit geval de afwezigheid van mensen, door het dichtmetselen van die deur.

Daarnaast speelt de dichter met ruimte en fysica en probeert hij die zo exact mogelijk te beschrijven. In het gedicht 'Doordringen' staat er: ‘Als jij niet door mij geraakt, niet voelt / de frequenties, de wolken geladen deeltjes / jou toegestuurd, // als mijn afwezigheid jou niet een / leegte, tocht, huivering, // lanceer ik woorden, niet uitgesproken, / of letters pulserend op een scherm (…)’. Voor mij mogen abstracties als ‘afwezigheid’ en ‘leegte’ in een gedicht ontbreken, beelden ontstaan vanuit de taal zelf en Rohaerts idioom is beeldend genoeg en rijk van zichzelf.

De invloed van natuur en fysica op het persoonlijk-intieme, het metaforische karakter ervan, is evident. Toch eindigt een experiment bij Rohaert nooit in een hermetisch construct of een geïsoleerde gedachte. Ik heb eerder de indruk dat natuur, ruimtes, abstracties dienstbaar zijn aan het persoonlijk intieme. Alsof de dichter zich wil verhouden, steeds de mens zoekt, bij een ik en een jij wil uitkomen en eindigen. Hierdoor is Rohaerts poëzie op een vanzelfsprekende manier toegankelijk: een dichtgemetselde deur als metafoor voor eenzaamheid.

PLEK bevat veel originele metaforen waar je als het ware aan blijft haken. Ook in een gedicht als Leestekens benoemt de dichter twee zaken. Leestekens, uiteraard, maar ook hier is het intermenselijke nooit ver weg: 

‘(…) ik wil krabben aan de film van krijt tussen jou / en mij tot ik ontdek: de zwarte stippen, de komma’s, / de punten, je hebt ze, jouw dialect van zwijgen, / niet overdekt, // leestekens reik je mij aan.’


Ik begon deze bespreking met de duiding die Herman Rohaert zelf aan zijn nieuwe dichtbundel gaf: thuiskomen. Ik merkte op dat bij herlezing allerhande zaken samenvielen. Thuiskomen is een ogenschijnlijk vanzelfsprekend woord dat glans geeft aan het al even vanzelfsprekende Plek. Thuiskomen betekent echter ook dat men dat huis ooit heeft verlaten, of dat het huis zijn deuren heeft gesloten – ik roep hier nog eens de afwezigheid van mensen, door het dichtmetselen van die deur in herinnering.

Ik had bij lezing van deze bundel associaties met Schuberts Winterreise 3), vanwege het aspect van de omzwervingen van de protagonist, de wisselende landschappen, soms liefdevol dan weer desolaat en schrijnend, een inzicht dat gaandeweg ontstaat en dat zich moeilijk laat verwoorden.

Er valt veel te ontdekken in deze kloeke bundel poëzie. Door het eigen(zinnige) idioom en het herhalingseffect van thema’s en motieven, doet ze muzikaal aan. Alles overziend, gaat deze dichtbundel voor mij vooral over catharsis, loutering. In mijn beleving wordt de vanzelfsprekende plek herwonnen, nadat deze leek te zijn verloren.

Voetnoten
1) Herman Rohaert: Beyond here lies nothin’, 2019 Uitgeverij P
2) Rutger Kopland: Het mechaniek van de ontroering, 1995 Uitgeverij Van Oorschot
3) Liederencyclus van Franz Schubert (op. 89, D 911) voor zang en piano op gedichten van Wilhelm Müller.


Titel: PLEK
Auteur: Herman Rohaert
Pagina’s: 64
Uitgeverij P
ISBN: 9789464757125
Verschenen: oktober 2023