dinsdag 21 oktober 2025

Peter Brouwer – Afdruk

 


Het beslissende moment wanneer tijd en beeld samenvallen

Met zijn overstap naar Uitgeverij Nobelman is van Peter Brouwer onlangs zijn vierde roman Afdruk verschenen. Eerder verschenen Het Siamees moment (2017), Het oog van de kraanvogel (2021), Op alles wat ik ben (2024) en drie dichtbundels.

Afdruk is een roman over herinneringen en gemiste kansen, en de impact daarvan op de rest van je leven. Het bestaat uit drie delen, waarvan het eerste en het laatste deel zich in 2023 afspelen en als boekensteunen fungeren voor het middelste deel dat zich afspeelt in 1985. 

Marjon Nooij

We maken kennis met Carl: fotograaf, docent en man van middelbare leeftijd. Tijdens een vakantiereis naar Corsica springt hem een bevreemdend portret van een meisje in het oog. Ze heeft een masker voor, maar de oogkassen blijken leeg. ‘Het portret van het meisje zit vastgeklonken in zijn hoofd. Alsof hij toch zijn camera had gericht en had afgedrukt.’ Maar hij heeft die gelegenheid niet gepakt. Fotograaf Henri Cartier-Bresson sprak over le moment décisif als het beslissende moment waarop – vaak in een fractie van een seconde – patronen van lijnen en beweging samenvallen in een moment waarin alles klopt. Wanneer je die kans niet aangrijpt en vergeet af te drukken, is dat moment voorgoed voorbij. De dagen daarna kan Carl het beeld niet van zich afzetten en vraagt hij zich af wat het verborgen houdt. Het roept herinneringen op aan een ontmoeting in zijn studententijd en aan de haarkam die hij sinds zijn twintigste in zijn bezit heeft. Hij beseft dat hij meerdere ‘beslissende momenten’ in zijn leven heeft gemist.

In 1985 is Carl student aan de fotoacademie. Hij ontmoet de twintig jaar oudere Mara die de nacht bij hem doorbrengt en hem nogal raadselachtig toefluistert dat ze hem in zijn slaap zou kunnen vermoorden. Haar overduidelijk oude celluloid haarkam fascineert hem door de rode gloed, de gesmolten rand en de vorm van een vogel met uitgeslagen vleugels. Mara geeft hem de kam met de vraag of hij die tegen iets wil ruilen. Wanneer ze de volgende morgen als bij toverslag is vertrokken, beseft hij dat hij het beslissende moment heeft gemist, omdat hij is vergeten een foto van haar te maken; een gevoel dat hij een belangrijke kans voorbij heeft laten gaan en dat hij zijn verdere leven met zich mee zal blijven dragen. Carl ontdekt na het vertrek van de mysterieuze Mara dat ook zijn kostbare camera is verdwenen. De haarkam is het enige wat hem nog rest van hun ontmoeting, en hij blijft achter met vragen over het verhaal achter het voorwerp. 

‘’Mensen proberen graag hun zelfbeeld over te brengen.’ […] ‘Ik zie meestal een verbrokkeld beeld voor me. Mensen nemen hun leven mee. Hun aan elkaar gelijmde leven. De kunst is om dat vast te leggen, ze daarop te betrappen. Ik zie het leven als een verbrokkeld geheel waarin iedereen de stukken aan elkaar probeert te lijmen.’’


In het najaar van 2023 krijgt Carl het aanbod om naar de Dordogne te gaan en een paar weken in het huis van een oud-studente te verblijven. ‘Reizen was voor hem als terugkeren naar een plek waar een tijdelijk verblijf mogelijk was.’ Een mooie kans om een doos negatieven – zijn leven – door te spitten en zijn herinneringen de vrije loop te laten. Hij vraagt zich nog steeds af wat de herkomst is van de haarkam, waarvan de beschadiging als een symbool is voor zijn gehavende herinnering. Zijn vrouw is kunsthistorica en heeft de kam laten onderzoeken. Ze oppert dat het misschien roofkunst kan zijn en dat hij zou kunnen onderzoeken wat het verhaal achter de kam is. Zijn zoektocht leidt hem naar Oradour-sur-Glane, het dorp waar zich in de Tweede Wereldoorlog een bloedbad heeft voorgedaan en waar hij deels gesmolten, stille getuigen van de wreedheden uitgestald ziet. Carl krijgt door de parafernalia als het ware gezichten op zijn netvlies van de vergeten mensen: ‘alsof er beelden over elkaar schoven’. Carls zintuiglijke belevingen, zoals geuren, kleuren en beelden, roepen die herinneringen bij hem op. In de hoop antwoorden op prangende vragen te vinden bezoekt hij Patrick Rosier, zijn voormalig docent die hem een dilemma voorschotelt.

Zoals Beatrice in De Goddelijke komedie het morele kompas is, lijkt ook de aardse en ongrijpbare Mara het hoofdpersonage aan te sporen zich te ontdoen van ballast, aan te sporen tot zelfreflectie en de zoektocht naar zichzelf. Een zoektocht naar hoe herinneringen uit het verleden van invloed blijven op je verdere leven. Herinneringen die als beelden worden vastgezet in je geheugen; afdrukken in je ziel waar je de negatieven niet van hebt. Een belangrijke vraag is hoe betrouwbaar herinneringen zijn? Het cruciale moment in het leven van Carl is het niet afdrukken van een foto, waardoor hij de kans laat liggen om een tastbare herinnering te hebben. 

‘‘Het verhaal begint nooit bij de weg waarlangs het voorwerp is gekomen,’ […] ‘Een verhaal begint bij tijd en uur, een mens aan wie het voorwerp ooit toebehoorde.’’


Brouwer werkt op subtiele wijze zijn verhaal rustig uit, mede door zijn zintuiglijke en ingetogen schrijfwijze en de symbolen die hij opvoert. De vogel is hierin een belangrijk element en komt meerdere keren in verschillende gedaanten langs. Ze vliegen letterlijk door het verhaal, maar ook symbolisch met ambigue betekenissen. 

De roman eindigt met een open einde en vragen waar geen antwoord op komt. Het laat de lezer nog flink kauwen en zoeken naar zijn persoonlijke herinneringen uit het verhaal. Brouwer gebruikt als motto heel treffend een zin van Pascal Mercier uit Nachttrein naar Lissabon; ‘Is de ziel een plek van feiten? Of zijn de veronderstelde feiten slechts bedrieglijke schaduwen van onze verhalen?’ Herinneringen zonder foto kunnen door de jaren heen vervormen, net als de kam vervormd is.

Brouwer laat zijn hoofdpersonage Carl laveren tussen hoogstpersoonlijke herinneringen en een collectief geheugen. Carls verleden heeft een gezicht gekregen in de foto’s die hij maakte. Maar hoe zit het met de naamlozen, de vergetenen zonder gezicht? Brouwer verwoordt ze achter een gebruiksvoorwerp en in tal van symbolen in een wat de kunstenaar Armando ‘schuldig landschap’ zou noemen. Kijken we weg, of laten we die beelden toe? Een vraag die bij Brouwer nieuwe invulling geeft aan het moment décisif.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Afdruk
Auteur: Peter Brouwer
Pagina’s: 162
ISBN: 9789083503059
Uitgeverij Nobelman
Verschenen: september 2025

Judit Neurink – Rahila’s geheimen

 


Verborgen en vergeten familiegeschiedenis verbonden door een zwarte kat

Judit Neurink (1957) is journalist en heeft een grote liefde voor het Midden-Oosten. Als correspondent voor de Nederlandse en Belgische media (onder andere Trouw en De Standaard) woonde en werkte ze van 2008 tot 2019 in het Koerdische gedeelte van Irak, waar ze – gesteund door de Nederlandse organisatie Free Press Unlimited – het mediacentrum IMCK opzette. Voor Koerdische en Arabischtalige Iraakse journalisten organiseerde ze trainingen ter verbetering van de kwaliteit van pers en democratie. Tot het moment dat ISIS Irak binnenviel begeleidde ze daarnaast reizen door de regio. Haar specialiteiten zijn de radicale groep ISIS, Irak, Yezidi’s en Koerden.  Ze geeft expliciet aan dat ze geen oorlogsverslaggever is en zich laat leiden door nieuwsgierigheid naar drijfveren, culturen en levensverhalen. Momenteel woont ze in Athene.

Neurink's jongste roman Rahila’s geheimen is een vervolg op De Joodse bruid uit 2014, maar is daar los van te lezen. Eerdere werken zijn onder andere Mijn Iraakse familie (2011), De oorlog van ISIS (2015), De vrouwen van het kalifaat (2015), Vrouwen overleven ISIS (2017), Geweld is nooit ver weg (2020) en DNA liegt niet (2025).

Het Iraakse Koerdistan huisvestte ruim drieduizend jaar een Joodse gemeenschap die geheel verweven was met de Koerdische gemeenschap, maar tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam daar een kentering in toen ook in Irak het antisemitisme opkwam, wat in 1948 leidde tot Jodenvervolging waardoor de Joden noodgedwongen de wijk kozen, veelal naar Israël.

Marjon Nooij

In De Joodse bruid heeft de Iraaks-Koerdische Zara het dagboek van haar grootmoeder Rahila gevonden die haar memoires vastlegde in de turbulente jaren ‘40 van de vorige eeuw. Daarin schrijft Rahila dat ze van oorsprong Joods is; een groot familiegeheim. ‘In de jaren vijftig mochten de Joden naar Israël emigreren, maar ze moesten vrijwel al hun bezittingen achterlaten en verloren de Iraakse nationaliteit’. Doordat de Joden zich in Irak niet meer veilig voelden, hielden ze hun geloof geheim. Kostbare voorwerpen, zoals het sabbatszilver, werden begraven. Zelfs Zara heeft nooit geweten dat ze eigenlijk Joods is; haar vader was moslim. Het dagboek staat symbool voor de herinnering en het verleden.

Net als in vele andere landen waren er ook in Koerdistan ‘gestolen kinderen’, veelal baby’s die na de geboorte dood werden verklaard en ter adoptie aangeboden, waardoor de verzwegen wortels het uitzonderlijk ingewikkeld maakten om familiebanden te herleiden. Zara’s grootmoeder Rahila – de moeder van Zara’s vader – was als negenjarig gestolen kind met Joodse wortels, gedwongen om met een streng religieus en antisemitisch moslim te trouwen, waardoor haar verleden werd uitgewist en zij verder leefde met een verborgen identiteit. Zara’s vader was locoburgemeester en seculier, maar zijn carrière werd geschaad toen uitkwam dat hij met een Joodse was getrouwd. Ook Zara’s moeder groeide op als moslima en heeft haar Joodse afkomst stelselmatig verzwegen.

Zara is politicoloog en woonde tot 2014 in Koerdistan. Ondanks haar ambivalente gevoelens ten opzichte van Israël vluchtte ze daar met haar moeder naartoe toen ISIS de stad Mosul binnenviel. In Jaffa, op zoek naar een nieuw thuis, veiligheid en rust, ontmoet ze Abram, ‘maar ze noemen me Bram’, en ze vertellen elkaar hun levensverhaal. Hij vertelt haar over de grote rol die zijn afwezige vader heeft gespeeld en hoe hij vanuit Irak naar Israël is gekomen, met een tussenstop in zijn jeugd in Nederland waar hij niet kon aarden. Door al die veranderingen wist hij niet meer wie of wat hij was. Hij blijkt psycholoog en therapeut te zijn. 'Iedereen heeft hier last van trauma's. We zijn in het land van de beschadigde mensen.' [...] ‘Trauma's worden via de genen doorgegeven, van ouders naar kinderen en kleinkinderen.'

De angstaanvallen van Zara’s moeder, ten gevolge van het moslimextremisme en de ontsnapping daaraan, nemen in Israël grote vormen aan. ‘Bram heeft gewaarschuwd dat haar moeders angstaanvallen slechts een kleine uiting zijn van de vele trauma's van een beschadigd volk. Dat die dicht onder de oppervlakte liggen.’

Wanneer een zwarte kat Zara’s pad kruist, lijkt dit in beginsel een onheilsprofeet; Bram raakt zwaar gewond bij een aanslag, wat Zara’s twijfel en ambivalentie nog meer aanwakkert. Hij noemt Israël zijn thuis, maar zij voelt zich ook daar niet veilig. Uiteindelijk blijkt de kat de verbindende factor tussen meerdere familieleden in de diaspora. Hij laat haar nadenken over de keuzes die haar familie al generatieslang heeft moeten maken; keuzes die haar familiegeschiedenis overschaduwen. Ook een ontmoeting met haar oom Ayub werpt een nieuw licht op haar verleden en geschiedenis.

‘Zara luisterde naar zijn uitleg. Dat de Koerdische president Barzani ISIS tegen de haren in had gestreken door alle betwiste gebieden op te eisen waar ook Bagdad recht op meende te hebben. Veel van de ISIS-leden hadden onder dictator Saddam Hoessein gediend en vonden het onterecht dat de Koerden na diens val een autonome regio hadden gekregen. 'En de Koerden verwachtten het niet, die dachten dat ISIS ze met rust zou laten, dat die alleen aasde op Arabisch land. Daarom ging het zo snel in Sinjar.
'Ze werd rustig van zijn stem en zijn uitleg. Zo had hij haar ook verteld over de geschiedenis van de Joden in Irak. Hoewel ze hem pas een paar jaar kende, was hij haar favoriete oom. Al was hij strikt genomen haar achterneef, de zoon van haar oma's broer. Dat haar moeder het contact met hem had verbroken omdat hij vasthield aan een Joodse manier van leven en een Joodse identiteit, had ze haar nog lang niet vergeven. Zara had hem in haar jeugd willen hebben, om zijn wijsheid, zijn inzicht en zijn hartelijkheid.’


Het chronologische verhaal wordt een aantal maal onderbroken door een hoofdstuk dat zich in het recente verleden afspeelt. Neurink heeft kans gezien om in deze turbulente tijd in het Midden-Oosten een urgent, maar integer verhaal te schrijven met thema’s als migratie, liefde, herinnering, loyaliteit, (verlies van) identiteit, religie, trauma, familiegeheimen, afkomst en de vraag waar je precies thuis hoort en waar je je veilig kunt voelen.

Rahila's geheimen is een meeslepende roman, waarin Neurink's recente non-fictiewerk DNA liegt niet resoneert. Haar uitgebreide kennis van het Midden-Oosten maakt het tot een helder en vooral genuanceerd verhaal - zonder wijzende vinger - over tal van gebeurtenissen, geheimen en misstanden. Knap geconstrueerde fictie, gebaseerd op waargebeurde feiten. 

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Rahila’s geheimen
Auteur: Judit Neurink
Pagina’s: 280
Uitgeverij Mosae Libro
ISBN: 9789695692608
Verschenen: oktober 2025

dinsdag 14 oktober 2025

Uwe Johnson - Een jaar uit het leven van Gesine Cresspahl. Jahrestage

 Door Robert Van der Meiren


Een historische wervelwind

'Wie vertelt hier eigenlijk, Gesine
Wij allebei. Dat hoor je toch, Johnson'


In 1961 riepen enkele grote uitgevers uit de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Spanje, Italië, Frankrijk en Duitsland twee nieuwe literaire prijzen in het leven die een frisse wind door de literatuurminnende wereld moesten jagen, en een alternatief moesten worden voor de ‘stoffige’ Nobelprijs: The Formentor Prize bekroonde nog onuitgegeven werk, en The International Prize ging naar werk dat al in omloop was. In het ontstaansjaar 1961 ging de prijs in die laatste categorie naar twee auteurs met naam en faam: de Argentijn Jorge Luis Borges en de Ier Samuel Beckett. Het jaar daarop, in 1962, ging The International Prize naar de zo goed als onbekende zevenentwintigjarige Duitse schrijver Uwe Johnson(1) voor zijn debuutroman Vermoedens omtrent Jakob (1959)(2).

De toekenning van The International Prize stuwde de verkoop van zijn twee volgende romans de hoogte in, en in 1966 kon Johnson het zich veroorloven uit te wijken naar New York. Met zijn vrouw en driejarige dochter betrekt hij er een appartement op 243 Riverside Drive, Apt. 204. Daar begint hij te schrijven aan zijn grootste creatie: Jahrestage. Aus dem Leben von Gesine Cresspahl. 

Het werk is wereldwijd beroemd geworden onder de verkorte (onvertaalde) titel Jahrestage. Uitgeverij Van Oorschot heeft met die traditie niet willen breken en de Nederlandse vertaling nu uitgebracht als Een jaar uit het leven van Gesine Cresspahl. Jahrestage. Hierna wordt deze Nederlandse editie dan ook gewoon Jahrestage genoemd.

De wereld van Gesine Cresspahl

Het (fictieve) hoofdpersonage Gesine Cresspahl wordt op 3 maart 1933 geboren in het (fictieve) Duitse stadje Jerichow(3), in het noorden van Mecklenburg. Als Duitsland na WO II wordt gesplitst behoort deze historische streek vanaf 1945 tot de communistische DDR. In het begin van de jaren zestig, nog net voor de Sovjets Berlijn met een muur isoleerden, ontvlucht Gesine de DDR. Na wat omzwervingen verhuist ze op 28 april 1961 met haar driejarig dochtertje Marie Cresspahl naar New York. Ze gaan er wonen op… 243 Riverside Drive, Apt. 204. Gesine gaat er aan de slag als vertaler bij een Amerikaanse bank.

Gesine is een kritische, zeer trouwe ‒ haast verslaafde ‒ lezeres van The New York Times. Haar drang naar nieuwsgaring grenst aan het obsessieve, ze wil nooit een editie missen:

‘Als ze door een dag aan het strand de krant gemist heeft, houdt ze ’s avonds in de metro de vloer in de gaten, en alle afvalbakken onderweg, op zoek naar een weggegooide, gescheurde, vlekkerige New York Times van die dag, alsof de dag dan pas definitief bekrachtigd is. Ze is de New York Times gaan beschouwen als een mens, en het bestuderen van die grote, grauwe bundel geeft haar het gevoel dat er iemand aanwezig is met wie ze in gesprek kan gaan, naar wie ze luistert en die ze antwoord geeft met de hoffelijkheid, de verholen twijfel, de verborgen grimas, het toegeeflijke lachje en meer van dat soort gestes die ze tegenwoordig richting een tante zou maken, een algemene tante, geen familie, een imaginaire: haar concept van ‘tante’.’


De vierdelige roman beschrijft elke dag van haar leven in New York vanaf maandag 21 augustus 1967 tot en met dinsdag 20 augustus 1968: één hoofdstuk per dag. Omdat de roman opent met een ongedateerd inleidend hoofdstuk en er na het tweede deel een aanhangsel is ingelast, én omdat 1968 een schrikkeljaar is, telt deze roman in totaal 368 hoofdstukken. Marie is dan tien jaar oud, en Gesine voelt de tijd gekomen om tegenover haar dochter te reflecteren over haar verleden in Duitsland en over hun beider familiale achtergrond. 

Vrijwel elke dag vindt Gesine in de berichtgeving van de New York Times wel een kapstokje om er een hoofdstuk van haar eigen levensverhaal aan op te hangen. In min of meer chronologische volgorde ontrolt Gesine tegenover Marie haar leven dat zich afspeelde in de woeligste periode die Duitsland ooit kende. Ze vertelt over haar jeugdjaren in Jerichow, over hoe Hitler in haar geboortejaar 1933 de macht greep, over de tragische en complexe levensloop van haar ‒ en dus ook Maries ‒ familie, over de opkomst en de val van nazi-Duitsland, over de Joden, over het antisemitisme en hoe sterk het haar beschaamt, over de concentratiekampen, over de communistische onderdrukking in Oost-Duitsland, over haar moeder die in de nacht van de novemberprogroms (9 november 1938) zelfmoord pleegt, over haar vader die tijdens WO II voor de Engelsen spioneerde (met haar medeweten), nadien door de Russen tot burgemeester van Jerichow werd benoemd, in ongenade valt, en verbannen wordt waarna Gesine zelf in de gevangenis van de Oost-Duitse geheime dienst belandt, over haar ontgoocheling omtrent ‘het mislukken van de communistische utopie’(4) wat haar doet besluiten de DDR definitief te verlaten, over de moordaanslag op de Duitse studentenleider Rudi Dutschke, over het naziverleden van bondskanselier Kiesinger en sommige van zijn kabinetsleden, enz…

Maar er zijn ook dagen dat ze in de Times geen berichten vindt om er wat van haar eigen levensverhaal aan vast te knopen, of ze heeft er die dag gewoon geen zin in. Dan bestaat het hoofdstuk uitsluitend uit quotes uit de krant.

Het pikzwarte antisemitische verleden van haar geboorteland hangt als een donkere sluier over haar leven in New York. Ze wéét wie ze is: “ik weet dat ik een kind ben van een vader die wist dat de Joden systematisch werden vermoord” bekent ze tegenover Marie, “ik behoor tot een nationale groep die een excessief aantal leden van een andere groep afslachtte.” Ze gaat de confrontatie met dat verleden niet uit de weg en zoekt voortdurend naar verklaring en begrip. Op haar wandelingen door de stad ontmoet ze geregeld twee Joodse dames, overlevers van de Holocaust. Bij hen zoekt Gesine bevestiging van haar schaamte. De gesprekken zijn vaak gênant, omdat Gesine zich geneert over het naziverleden van haar volk, en omdat deze dames pijnlijk begrijpend en vergevingsgezind zijn, maar ook ontwijkend alsof ze de hele toestand vooral willen vergeten.

Met de New York Times als leidraad komen uiteraard ook actuele gebeurtenissen voorbij die toen niet zelden de wereld schokten of verbijsterden. De oorlog in Vietnam komt vaak ter sprake, vrij veel hoofdstukken openen met koude statistische gegevens, meestal zonder commentaar weergegeven:

'6 oktober 1967, vrijdag 

Tot nu toe 13.643 Amerikanen gesneuveld in Vietnam. Kan het zijn dat dit nog niet in verhouding staat tot de tweehonderd miljoen burgers in de VS?

20 oktober 1967, vrijdag

De verliezen van de VS van de laatste week in Vietnam leveren een totaal op van 13.907 doden en 88.502 gewonden sinds 1 januari 1961.

5 januari 1968, vrijdag 

De wekelijkse opsomming van de verliezen maakte melding van 185 Amerikanen, 227 Zuid-Vietnamezen en 37 overige geallieerde soldaten, die afgelopen week in de strijd zijn gesneuveld. De Amerikaanse verliezen tot 30 december brachten het aantal dodelijke slachtoffers van 1967 op 9.353 en het totaal van in de oorlog gesneuvelden op 15.997.'


De protestmarsen tegen die oorlog krijgen ruime aandacht, net als de moorden op Robert F. Kennedy en Martin Luther King, de gewelddadige onderdrukking van de Praagse Lente, de rassenrellen en rassendiscriminatie in de Verenigde Staten, de koude oorlog met de USSR… Soms zijn het ook gewoon heel banale faits divers die haar aandacht trekken, alledaagse onbenulligheden die ze niet zelden met enig zelfgenoegzaam cynisme becommentarieert:

'24 oktober 1967, dinsdag

Toen gistermiddag Robert Smith, 470 Sheffield Avenue in Brooklyn, luidkeels ruzie maakte met zijn vrouw Clarice, ging hun zesjarige zoon de garderobe in, haalde zijn vaders geweer, kaliber 22, laadde het, legde aan en schoot zijn vader in de borst. Die maakt nooit meer ruzie met zijn moeder.'


Ondanks haar jonge leeftijd is Marie een pientere, geïnteresseerde en opvallend kritische toehoorster, met een scherp oog voor de allerkleinste details. Ze bombardeert haar moeder met vragen, ze relativeert geregeld wat haar moeder vertelt of brengt haar aan het twijfelen, en ze aarzelt niet om haar moeder bij momenten terecht te wijzen. Af en toe worden de rollen ook omgekeerd, dan leest Marie voor uit de krant en geeft ze zelf commentaar. Marie legt namelijk ook haar eigen ervaringen vast, ze knipt kleine artikeltjes en foto’s uit de krant en bewaart ze voor later. 

Het is een betekenisvolle vaststelling dat wat Gesine vandaag doet, Marie later zal voortzetten, en wie weet, wellicht ook Maries kinderen. Uwe Johnson drukt ons aldus op het hart om niet te vergeten dat de geschiedenis letterlijk on-eindig is…

De wereld van Uwe Johnson

Jahrestage is slechts een onderdeel van het grote universum dat Uwe Johnson rond zichzelf heeft geschapen. Al zijn romans, al zijn verhalen, al zijn geschriften vormen a.h.w. één organisme dat leeft en ademt, en vooral in Jahrestage pulseert het hart aan een duizelingwekkend ritme. Nooit in zijn leven heeft Johnson de personages uit zijn werken ‘fictief’ genoemd. In een interview met The New York Times vertelde hij dat hij op 18 april 1967 op Forty-Second Street een vrouw in westelijke richting zag wandelen, “recognizable by the way she held her head, by her relaxed yet vigilant way of swinging her right arm, with a small black purse in  her hand, the short-sleeved grey sweaterdress, the size-nine pumps… it was Gesine!” Hij vertelt in alle ernst dat hij haar aansprak en haar vroeg of hij haar een plezier kon doen met een gratis exemplaar van de Amerikaanse vertaling van een van zijn boeken.

Johnson gaat volledig op in de werkelijkheid van de door hemzelf gecreëerde wereld. Zo publiceerde hij in 1972, kort na het verschijnen van deel II van Jahrestage, een interview met Marie Cresspahl, en in 1983 werkt hij actief mee aan het Kleines Adressbuch für Jerichow und New York(6), opgesteld door journalist Rolf Michaelis, met een overzicht van alle locaties en personages uit voornamelijk Jahrestage, maar ook uit zijn andere werken.

Gesine Cresspahl speelde trouwens eerder al een rol in Vermoedens omtrent Jakob, zijn debuutroman. Daarin had zij een relatie met het hoofdpersonage Jacob Abs. Hij is de vader van Marie, maar overleed nog voor ze werd geboren.

Die bizarre verwevenheid van personages, plaatsen en gebeurtenissen is kenmerkend voor het hele oeuvre van Uwe Johnson. De auteur beschouwt zijn werk als één geheel waarin alles en iedereen op een of andere manier met elkaar verbonden of verwant is, en ‒ heel bijzonder ‒ ook met Uwe Johnson zelf. Als zijn personages allemaal échte mensen zijn, ziet hij geen reden waarom de schrijver zelf ‒ immers ook een échte mens ‒ geen deel van het verhaal zou mogen zijn. Hij duikt dan ook geregeld op als een derde persoon. 

Net als Gesine worstelt Johnson met de donkerste bladzijden van de Duitse geschiedenis, en nog sterker met het nazisme van zijn familie. Zijn dwangmatig verlangen om zich voortdurend te willen verontschuldigen voor dat scabreuze Duitse verleden ‒ alsof hij lijdt aan een soort van ‘wir haben es nicht gewüsst’-syndroom ‒ loopt als een rode draad door het verhaal. Zijn twijfel maakt hem onhandig, hij heeft vaak de indruk zijn publiek niet echt te kunnen overtuigen van de oprechtheid van zijn schuldgevoelens. 

De politieke ontwikkelingen in het thuisland zitten hem niet mee. Als hij op uitnodiging van het Jewish American Congress in januari 1968 in New York een voordracht geeft over de verkiezingen in Duitsland, is de uitkomst daarvan niet bepaald van aard om het Joodse publiek aan zijn kant te krijgen:

'Hij kreeg niet één keer applaus, zelfs niet toen hij niet langer voorbij kon blijven gaan aan de aanstelling van een nazi tot kanselier van West Duitsland (5). ‘It wasn’t meant as a slap in the face of surviving victims, though the world felt it was’.'


De reacties van het Joodse publiek drukken hem met de neus op de werkelijkheid, maar hij heeft geen weerwoord op de pijn die hem vanuit de zaal voor de voeten wordt gegooid:

'Mijn moeder. Theresienstadt. Mijn hele familie. Treblinka. Mijn kinderen. Birkenau. Mijn leven. Auschwitz. Mijn zus. Bergen-Belsen. Zevenennegentig jaar oud. Mauthausen. In de leeftijd van twee, vier en vijf jaar. Majdanek.'


De overdonderde Johnson verliest op dat moment zijn zelfcontrole: 'u krijgt mij niet zover dat ik ga schreeuwen schreeuwt hij door de microfoon, waarna alles in het honderd loopt.' 

Het is, naar mijn mening, een cruciale fase in de roman, en tevens een van de pijnlijkste: de schuldige doch ook berouwvolle Duitser en het overlevende Joodse slachtoffer staan hier dichter dan ooit tegenover elkaar, maar de filosofische kloof tussen beide is zo breed dat iedere poging tot wederzijds begrip erin verdwijnt. Als hij geen antwoorden meer heeft en hij zich in een uitzichtloze positie heeft gemanoeuvreerd, richt Johnson zich, nu voor het eerst, rechtstreeks tot Gesine die (in het boek) de voordracht bijwoont. Geheel vertwijfeld verontschuldigt hij zich voor zijn ongecontroleerde uitval:

'Het spijt me, Gesine.
Helemaal niet. Iets verstandigers heb je de hele avond niet tot stand gebracht.
Wilden ze zien of ik me zou verdedigen?
Ben je altijd zo traag van begrip?'


Vanaf dan weet de lezer dat Uwe Johnson zelf een deel van de fictie is. Hij zal Gesine geregeld aanspreken, haar om raad vragen, troost bij haar zoeken, enz. Hij is even echt als Gesine… Maar een schrijver ván een roman, die zelf ín zijn roman stapt om daar personages úít zijn roman aan te spreken, is zonder meer bijzonder.

De roman

Jahrestage is tegelijk een dagboek over het leven van een moeder met haar dochter in New York, én een kroniek van een van de turbulentste periodes uit de Duitse geschiedenis. The New York Times heeft een fundamentele functie in de roman. Johnson gebruikt de dagdagelijkse actualiteit tussen 21 augustus 1967 tot en met 20 augustus 1968 als het platform waarop hij zijn reflecties over een stuk uiteengespatte Duitse geschiedenis uitstalt, onverbloemd, ongenuanceerd en met scherpe blik.

Jahrestage overspoelt de lezer als een tsunami, een wervelwind, een storm. Het betoverend mooi geschreven boek zit vol leven, elk hoofdstuk opent met een nieuwe insteek, de variatie is eindeloos, het aantal verhalen niet te tellen. De dagelijks wisselende ‒ én controleerbare ‒ berichtgeving  en de onmogelijk nog te veranderen geschiedenis maken Jahrestage bovendien tot een roman met een extreem hoog realiteitsgehalte, een rijkgevulde epiek die een halve eeuw geschiedenis overspant. 

Die hoge werkelijkheidsgraad, in combinatie met Johnsons complexe vertelstructuur (dit is als compliment bedoeld), zijn vermogen om persoonlijke en historische verhalen met elkaar te verweven, zijn aandacht voor de allerkleinste details, zijn nooit ophoudende perspectiefwisselingen én zijn psychologische diepgang hebben de roman een unieke status gegeven: Jahrestage is ‘een eenzaam boek’(7), het is ‘een treurzang over de twintigste eeuw’(8) en ‘een oceanisch meesterwerk’(9), om maar enkele kwalificaties uit de recensiepers te citeren. In Duitsland heeft Jahrestage een canonieke status bereikt, en Duitsers noemen het werk respectvol een ‘Jahrhundertroman’.

Bijzonder is dat we nooit kunnen ontcijferen wie nu precies de verteller is: soms líjkt dat Gesine te zijn, soms Johnson, soms Gesine én Johnson samen, af en toe komt ook een soort van collectief geweten aan het woord, maar de belangrijkste verteller is toch de alomtegenwoordige ‘ik’, een mysterieuze, ongrijpbare entiteit die zich moeit met alles en nog wat, te pas en te onpas commentaar geeft, en vaak lange dialogen voert met Gesine. Ter verduidelijking wordt dit ‘spook’ weleens vergeleken met ‘de stem’ uit Heimat, de Duitse tv-trilogie van Edgar Reitz die tussen 1981 en 2004 half Europa met verstomming sloeg. Mij deed deze figuur denken aan de mysterieuze Jenta die in De Jacobsboeken van Olga Tokazczuk(10) net zo’n informerende, regulerende en arbitraire rol vertolkt.

Jahrestage is een unieke roman die met geen enkel ander werk uit de wereldliteratuur te vergelijken is, ook niet met Ulysses van James Joyce ‒ een verhaal van één dag ‒ waarnaar de literatuurpers soms verwijst om de complexiteit ervan te illustreren. Dat is, wat mij betreft, een ongepaste en enigszins te betreuren vergelijking. Ulysses staat bekend als extreem moeilijk te verteren, maar dat is Jahrestage geenszins.

Uwe Johnson

Hij werd op 20 juli 1934 geboren in Cammin in Pommern, een gebied dat na WO II binnen de Duitse Democratische Republiek valt. Vanaf het midden van de jaren vijftig begint hij te schrijven, maar zijn modernistische experimenten botsen met de socialistische doctrine de DDR. Noodgedwongen probeert hij zichzelf te onderhouden met vertaalwerk. 

In 1959 verlaat hij de DDR, en in datzelfde jaar verschijnt Mutmassungen über Jakob waarmee hij succes oogst. In 1966 verhuist hij met vrouw dochter naar New York. Daar begint hij te schrijven aan Jahrestage. Aus dem Leben von Gesine Cresspahl, zijn levenswerk. 

In 1969 keert hij terug naar Duitsland. Deel I van Jahrestage verschijnt in 1970, de delen II en III in de loop van de drie jaren daarop.

In 1974 verhuist hij met vrouw en kind naar Sheerness in Engeland. Het werk aan Jahrestage wordt jarenlang onderbroken, deels omwille van gezondheidsredenen, maar ook doordat hij ontdekt dat zijn echtgenote al jarenlang een buitenechtelijke affaire heeft, wat hem zeer zwaar valt. Toch kan hij op 17 april 1983 eindelijk een definitief punt zetten achter het vierde deel. Het verschijnt nog datzelfde jaar. Alles bij elkaar heeft hij aan Jahrestage vijftien jaar gewerkt.

Op 22 februari 1984 overlijdt hij in zijn appartement in Sheerness aan een hartaanval. Zijn lijk wordt pas drie weken later gevonden. Johnson was 49 jaar oud.

“Je zou kunnen zeggen dat hij zich met dat boek de dood in heeft geschreven” zei de Duitse filmregisseur Margarethe von Trotta ooit. Zij probeerde in 2000 Jahrestage te verfilmen, maar dat mislukte.

Voor de lezer

Aanvankelijk was het plan het boek te lezen zoals Uwe Johnson dat in interviews meerdere keren aanraadde: traag! Mijn plan was: één hoofdstuk per dag. Dat heb ik echter niet lang volgehouden, en al na enkele dagen zat ik uren aan een stuk gebiologeerd te lezen. 

Zonder aanmatigend te willen zijn, wil ik de toekomstige lezer toch een kleine tip geven: laat dit werk je overkomen, en aanvaard de soms grillige vertelstijl van Johnson. Je zult personages tegenkomen die plots uit het niets opduiken en zonder enige uitleg even snel weer verdwijnen, je zult hele dialogen lezen zonder goed te weten wie er aan het woord is… Wees gerust, de verklaringen komen, soms pas enkele honderden bladzijden later, maar ze komen! 

Ik vond Jahrestage een fascinerend werk dat ik met enorm veel plezier heb gelezen. Ik kon er gewoonweg niet genoeg van krijgen, en als ik dan toch een keer moe werd, dan was dat in hoofdzaak van de ruim twee kilo die deze 1.596 pagina’s tellende kanjer weegt. Het is trouwens een kwaliteitsvolle uitgave van Uitgeverij Van Oorschot.

Ik wil hier ook een bijzonder compliment maken aan vertaler Marc Hoogma voor deze grootse prestatie, daarbij geassisteerd door Theo Veenhof.


(1) Spreek uit: oeve joonzon

(2) Mutmassungen über Jakob (Suhrkamp, 1959)

(3) Niet te verwarren met het echte Jerichow in Saksen-Anhalt.

(4) Recensie door Wim Michiel, De Reactor, 31.10.2020.

(5) Kurt Georg Kiesinger was van 1 december 1966 tot 22 oktober 1969 Duits Bondskanselier. Tijdens WO II was hij lid van Hitlers NSDAP. 

(6) Dit adresboek is interessant voor de echte diehard fans van Johnson, en is hier (in het Duits) te lezen: https://literaturlexikon.uni-saarland.de/lexika/kleines-adressbuch-fuer-jerichow-und-new-york

(7) Matthias Somers (Recensie Klassiek, 24 oktober 2020)

(8) Cyrille Offermans (Dichters en Denkers, 14 oktober 2020)

(9) Jan Dertaelen (De Tijd, 26 september 2020)

(10) https://www.hebban.nl/recensie/robert-van-der-meiren-over-de-jacobsboeken

--

Oorspronkelijke titel: Jahrestage. Aus dem Leben von Gesine Cresspahl
Nederlandse titel: Een jaar uit het leven van Gesine Cresspahl. Jahrestage
Auteur: Uwe Johnson
Vertaling: Marc Hoogma en Theo Veenhof
Uitgeverij Van Oorschot, 2020
ISBN: 9789028280441

zaterdag 20 september 2025

Alexandre Vidal Porto – Sodomiet

 


Recidiverende boggerij en sodomitisme in de 17e eeuw

Alexandre Vidal Porto werd in 1965 geboren in São Paulo, Brazilië. Sinds 1991 werkt hij als diplomaat in verschillende landen. Momenteel werkt hij als Consul-Generaal en sinds een jaar woont hij met zijn man in Amsterdam. Sodomiet is zijn vierde roman, maar de eerste die in het Nederlands is vertaald. Het boek won in 2023 de Mix Literário Award, een prijs voor het beste Braziliaanse boek met LHBTIQ-thema, en in 2024 de Machado de Assis Award van de National Library Foundation. Vidal Porto is een voorvechter van de rechten van seksuele minderheden en is een openlijk homoseksuele ambassadeur.

Marjon Nooij

Het is 1668, de twintigjarige Luiz Delgado belandt door toedoen van zijn broer João in de geheime kerkers van de Inquisitie. Na zes maanden wordt er een gerechtelijk onderzoek ingesteld vanwege aanhoudende geruchten over affectie en liefkozingen tussen Delgado en een andere man. Luiz Delgado wordt gestraft door de Heilige Inquisitie wegens sodomie – ‘de verachtelijkste, vuilste en ondeugdelijkste zonde’ –  en veroordeeld tot tien jaar ballingschap in São Salvador, Brazilië, waar hij in 1669 voet aan land zet. Tijdens de helse vaart gaan zijn papieren in vlammen op en weet Delgado zich verdienstelijk en gewaardeerd te maken door hard te werken en de opvarenden te verpozen met zijn gitaarspel. Het verlies van zijn papieren is in zijn voordeel, want zodra hij voet zet op vaste grond is hij een vrij man, zonder de druk van zijn verleden. De zondaar heeft echter berouw vanwege zijn daden en is ‘vastberaden om weerstand te bieden aan elke vorm van perverse genegenheid’.

Vidal Porto – die de historische roman schreef tijdens de periode van het Bolsonarisme, ten tijde van het extreemrechtse bewind van Jair Bolsonaro – heeft onderzoek gedaan naar historische documenten, zowel in Portugal als in Brazilië. In zijn roman Sodomiet onderzoekt hij hedendaagse thema’s als ontkerkelijking en de erfenis van slavernij, en heeft hij zich laten inspireren door de rechtbankverslagen van de processen tegen ‘sodomieten’. In de reeks van 203 andere namen trok het proces van Luiz Delgado uit Évora, Portugal zijn aandacht. Luiz Mott, Braziliaans antropoloog en homorechtenactivist, heeft de rechtbankverslagen overgeschreven uit de Torre do Tombo-documenten van Het Nationaal Archief van Portugal. Het proces gold destijds als een van de grootste seksuele schandalen uit de 17e eeuw, toen homoseksualiteit werd bestempeld als een misdrijf. In Vidals roman speelt Luiz Delgado de hoofdrol, waarbij zijn veroordelingen als uitgangspunt zijn gebruikt en verweven in een verder fictioneel verhaal, maar met echte personages en gestoeld op de feiten die er te vinden waren. 

Delgado treedt in Brazilië in dienst bij een tabakshandelaar en werkt zich op tot zeer gewaardeerd toezichthouder van de slaven. Wanneer zijn werkgever zijn einde voelt naderen, uit hij de wens dat Delgado het bedrijf met zijn peetdochter Florência zal voortzetten en dat zij in het huwelijk zullen treden. Delgado heeft echter de gelofte gedaan om voortaan zonder vleselijke zonden te leven. Ook Florência, die zichzelf ten doel heeft gesteld om haar kuisheid te koesteren, heeft geen behoefte aan intimiteit en ze besluiten in 1675 een schijnhuwelijk aan te gaan om de goegemeente alle kans tot speculeren te ontnemen.  

'Ze leed evenmin aan duivelse driften en zou hem ook niet als vleselijke man behoeven, slechts als gezegende echtgenoot en vriend. Daarom verwelkomde ze hem in huis en stelde voor dat ze aparte alkoven zouden betrekken opdat hun verbintenis zuiver kon blijven.'


Hun verbondenheid is niet die van de liefde, maar die van hun persoonlijke geheimen en het vertrouwen in elkaar. Delgado werkt hard en is vastberaden om niet meer in de verleiding te komen, maar op enig moment wordt zijn verzet steeds zwakker en breekt zijn weerstand.

‘En deze verboden aantrekkingskracht welde op wanneer hij ofwel de schaamdelen van de indianen zag, ofwel de glimlach van de muzikanten, ofwel de armen van de landarbeiders, ofwel de handen van de vissers, de kuiten van de schoenmakers, de achtersten van de pages, alles verleidde hem. Hij leefde in strijd met de Duivel, die hij bemerkte in de vele mannen met wie hij omging.’


Na een mislukte affaire besluit Delgado te biecht te gaan, maar desondanks heeft hij zichzelf niet meer in de hand. Florência aanschouwt het, maar confronteert hem er niet mee. Wanneer er ‘kwade presumpties van een zo innige vriendschap’ tussen hem en een feminiene jongeling worden geuit, biedt ze hem een alibi. Maar Delgado wordt verraden en vernederd, en berooid belandt hij wegens ‘boggerij’ op de pijnbank ‘om de Demon uit zijn lichaam te verdrijven’.

De laatste bewijzen van de processen tegen Luiz Delgado zijn de deportatie in 1689 terug naar Portugal – Het Land van het Heilige Kruis – de martelingen en zijn verbanning naar Angola, nadat hij door 31 mensen is aangegeven. De roman eindigt met een fictief dagboekfragment van Delgado vanuit Angola, het land waar het sodomiet zijn niet werd gezien als schande.

'Ik zie in dit land mijn hart bevrijd en mijn geest zonder schuld, zonder zonde en vol blijdschap.' […] 'Ik kan niet meer over verdriet spreken, want spijt is hier alleen van nut om te weten dat ik het heb doorstaan en dat ik er liever geen herinnering aan overgehouden had.'


Terwijl de naam van Luiz Delgado nog altijd in oude dossiers is begraven, maakt Vidal Porto van hem weer een mens van vlees en bloed. Hij laat de lezer zien wat de gevaren zijn van homofobie, van preoccupatie en de weerstand vanuit de religieuze en politieke hoek tegen homoseksualiteit. En bovenal laat hij de lezer nadenken over het recht van ieder mens om verlangens te hebben en te zijn wie hij wil. Helaas is homofobie nog van alle dag en zijn er wereldwijd nog altijd meer dan 70 landen waar openlijke homoseksualiteit strafbaar is, zelfs op straffe van de dood. Tevens richt de auteur in de roman zijn pijlen op slavernij en kolonialisme.

Het verhaal wordt verteld vanuit een alwetende verteller en is verstoken van dialoog, wat het veel vaart geeft. Op satirische wijze stelt de auteur de onderdrukking van LHBTIQ- gemeenschap aan de kaak. Vidal Porto hanteert geen gebruikelijke manier van schrijven, omdat hij contemporaine taal vermengt met archaïsche woorden, door Anne Lopes Michielsen op voortreffelijke wijze vertaald. Met name het gebruik van de archaïsche woorden en de spot die de auteur drijft met de gedachtegang die destijds gold, maken dat de taal ironisch klinkt.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Sodomiet
Auteur: Alexandre Vidal Porto
Vertaling: Anne Lopes Michielsen
Pagina's: 192
Uitgeverij Marmer
ISBN: 9789460686795
Verschenen: september 2025

vrijdag 5 september 2025

Ismail Kadare – De brug met drie bogen

 


De legende van het zoenoffer

Ismail Kadare (Gjirokastër, 1936 – Tirana, 2024) begon zijn schrijverscarrière in 1963 op zijn zevenentwintigste met het onvolprezen De generaal van het dode leger dat in 1983 is verfilmd met een hoofdrol voor Marcello Mastroianni. Door deze roman werd hij internationaal gezien de bekendste Albanese auteur. In 2005 was hij de eerste auteur die de International Booker Prize ontving; een literaire prijs die jaarlijks wordt uitgereikt voor het beste fictiewerk van over de hele wereld dat in het Engels is vertaald. Kadare stond garant voor een aanzienlijk oeuvre, waaronder Het dromenpaleis, Het ongeluk, Onenigheid aan de top en Kroniek in steen, Het monster, Albanese lenteHet afscheid van een dictatuur en Een breuk in april.

Vanaf 1991 – tijdens het stalinistische bewind van Ramiz Alia; president en secretaris-generaal van Albanië – woonde Kadare niet meer in Albanië, maar ontvluchtte de dictatuur en week uit naar Parijs, waar hij asiel kreeg. Vorig jaar overleed hij in Tirana op de leeftijd van achtentachtig jaar.

Marjon Nooij

Zoals veel van zijn werken is ook De brug met drie bogen (1978) een allegorische, historische roman, waarin concrete elementen een symbolische betekenis hebben, en waarin legenden en (bloed)wraak een centrale plaats innemen. Hierdoor kon hij zich kritisch uiten over het communistische regime in Albanië. De roman verscheen eerder in 1985 in Nederlandse vertaling en nogmaals in 1992 en 2025. Het is sindsdien vertaald in 45 talen.

Vanuit het ik-perspectief van de monnik Gjon – die zich gaandeweg ontpopt tot een heuse speurneus – ontvouwt zich in deze kroniek de geschiedenis van de bouw van een brug in het zuiden van Arberië over de fictieve, verraderlijke rivier Oejane. Het is 1377 en in het middeleeuwse Arberië worden al sinds lange tijd reizigers de rivier overgezet door de dubieuze en niet geheel betrouwbare firma Ponten en Veren die het monopolie heeft op de lucratieve veerdiensten; hoewel sommigen het te kostbaar vinden en daarom liever te voet de rivier oversteken. ‘Nog altijd zijn er op beide oevers door weer en wind kromgetrokken herdenkingskruisen te zien’ als aanmoediging om toch vooral gebruik te maken van de veerdienst. 

Wanneer een epilepticus aan de oever van de rivier een insult krijgt, wordt deze uiting van de ‘heilige ziekte’ gezien als een omineus teken; een ‘hemelse aanbeveling’ van de Almachtige dat er een brug gebouwd moet worden. De onbekende en eveneens dubieuze firma Bruggen en Wegen krijgt van de graaf toestemming om over te gaan tot de bouw van de eerste stenen brug in het land. Ponten en Veren is behoorlijk ontstemd dat hun het brood uit de mond gestoten zal worden en al snel wordt duidelijk dat de brug niet zonder slag of stoot voltooid zal worden. Wat overdag wordt gebouwd, blijkt ‘s nachts te worden getorpedeerd en er gebeuren bizarre ongelukken. De geruchtenmolen komt op gang en men beweert dat de woede van de watergeesten wordt gewekt.

‘De brug […] is de rug van de duivel; en vervloekt wie eroverheen zal durven gaan.’ […] ‘De dag zal komen dat de rivier zich wreekt […] ze zal zwellen en grommen.’ […] ‘Maar de rivier leek volstrekt geen haast te hebben. Ongetwijfeld verzamelde zij haar krachten voor de aanval.’ […] ‘Sommigen beweerden zelfs dat zij van tijd tot tijd lachte.’


Volgens de wetten van de baessa (belofte of eed die heilig en onaantastbaar is) moet er een offer volgen op de sabotage en wordt er iemand ritueel ingemetseld in een van de peilers van de tolbrug. Twee jaar is er aan de brug gebouwd, maar de angst om de brug te gebruiken is vooralsnog groot.

Wat volgt is een pelgrimage van heinde en verre om de ingemetselde met zijn met kalk overdekte dodenmasker te aanschouwen. De plaatselijke herberg en de schatkist voor het heffen van de tol spinnen er goed garen bij.

Kadare heeft met De brug met drie bogen een legende nieuw leven ingeblazen en laat Gjon van een afstandje beschrijven hoe de totstandkoming van de brug in zijn werk gaat. De auteur laat hem vermoeden dat alles een vooropgezet plan is. Tot tweemaal toe wordt het brugdek met bloed gedoopt.

‘Weinigen weten dat er niet van een offer aan de watergoden sprake was, maar van een platvloerse misdaad. Dat feit zal ik, tegelijk met andere, aan de kaak stellen voor het aangezicht van ons millennium. Millennium, want dit is een van die legenden die langer dan duizend jaar voortleven. Zij begint met de dood en eindigt in de dood en zoals ieder weet hebben juist woorden en klanken die uit het deeg van de dood gekneed zijn het minst van al de vergankelijkheid te vrezen.’


Het verhaal, vrij in het begin van het boek, over het gevecht tussen de krokodil (water) en de tijger (land) dat wordt verteld door een Nederlandse monnik die uit Afrika terugkwam, staat symbool voor de angstige voorgevoelens dat de bouw van de brug controversieel is. De brug staat hierbij symbool voor de vooruitgang en modernisering. Verandering zorgt immers vaak voor verzet. Nieuwigheid die zorgt voor argwaan in een tijd dat Arberië opgeslokt dreigt te worden door het Ottomaanse Rijk. Arberië beleefde destijds een onheilspellende vredestijd, met Griekenland als buurland, maar het verhaal toont de angst en onzekerheid voor het onbekende. Men voelde al de hete adem in de nek van de Turken die stonden te trappelen om binnen te vallen. 

Door het verhaal heen sijpelen de thema’s als kapitalisme, macht, verraad, corruptie en leugens, verlossing en de dood, politiek en mores en bovenal het collectieve wantrouwen. Ook de baessa die in Albanië als heilig wordt beschouwd, speelt in deze roman een grote rol. De rol die Kadare heeft weggelegd voor de sceptische, maar kritische monnik Gjon, zou zomaar op zijn eigen ideeën gestoeld kunnen zijn.

De Albanese grootmeester heeft de gebeurtenissen in deze chronologisch opgebouwde roman gedetailleerd beschreven, maar de korte hoofdstukken zorgen voor de nodige vaart. Hij weet het huiveringwekkende verhaal toch een zekere lichtheid en ironie mee te geven en zijn soms ietwat gedragen zinnen maken het tot een feest om te lezen.

--

Eerder verschenen op Tzum 


Titel: De brug met drie bogen
Auteur: Ismail Kadare
Vertaling: Henne van der Kooy
Pagina’s: 150
Uitgeverij Querido
ISBN: 9789021475141
Verschenen: maart 2025

Interview: Lucas Zandberg - Keizerlijk geel



'Keizerlijk geel is een roman. Ik laat liever in het midden wat wel en niet waar is.'


Over de auteur

Lucas Zandberg (1977) is schrijver. Keizerlijk geel is zijn nieuwe historische roman. Het is de opvolger van het in 2017 verschenen De rendementsdenker. Deze satirische onderwijsroman werd voor het theater bewerkt onder de titel De toetsenfabriek. Eerder verschenen van zijn hand Mijn leven is van mij (2007), De laatste maîtresse (2010), Mayling (2012) en De vergeten prins (2015).

Over het boek

De historische roman Keizerlijk geel is geïnspireerd op het leven van Cixi, de laatste keizerin van China. Zandberg beschrijft hoe Cixi, dochter van een onbeduidende ambtenaar, op eigen kracht keizerin-regentes wordt en decennialang achter de schermen regeert over het Chinese keizerrijk.

Marjon Nooij


Interview

De hoofdpersoon in Keizerlijk geel is Cixi, een concubine die het in de negentiende eeuw op eigen kracht tot heerseres van China schopte. Hoe kwam je daarbij?

“Cixi kwam vanuit het niets. De toenmalige keizer had een heleboel vrouwen en zij was daar een van. En bovendien van een lage rang. Ze kreeg het voor het zeggen doordat zij als enige van al die vrouwen een zoon kreeg, een bizarre speling van het lot. Vanuit die positie trok ze steeds meer macht naar zich toe. Haar succes was haar eigen verdienste. Ze heeft er keihard voor gevochten.”

Toen ik begon te lezen, dacht ik door alle rituelen en weelderigheid eerst dat dit verhaal zich vele eeuwen geleden afspeelde. Maar Cixi stierf pas in 1908.

“Ook dat sprak mij enorm aan. Die voor buitenstaanders verborgen wereld van rituelen is lang blijven bestaan, terwijl buiten de paleismuren de nieuwe tijd was aangebroken.”

Je roman werd geprezen omdat de geschiedkundige gebeurtenissen op een natuurlijke manier in het verhaal zijn verweven. Zo schreef Tjerk de Reus in het Friesch Dagblad dat nauwelijks is te merken dat je een grote hoeveelheid historische gegevens moet hebben verwerkt alvorens dit boek te schrijven. Was dat je opzet?

“Ja. De gebeurtenissen vormen onderdeel van het decor. Sommige lezers deinzen terug voor het genre van de historische roman, alsof ze bang zijn dat het saai en stoffig wordt. Een geslaagde historische roman is echter gewoon een verhaal dat zich toevallig in het verleden afspeelt.’

Vind je eigenlijk dat het genre voldoende serieus wordt genomen?          

‘Ik kan niet in andermans hoofd kijken. Zelf neem ik het serieus. Veel lezers gelukkig ook. Maar op de longlist van de Libris Literatuurprijs stond dit jaar dan weer geen enkele historische roman, terwijl er historische fictie van hoge kwaliteit is verschenen, bijvoorbeeld Jeroen Olyslaegers’ Wildevrouw. Daar sta ik dan van te kijken. Misschien bestaat er een voorkeur voor verhalen die dicht bij de auteur liggen.”

Sommigen vinden juist dat schrijvers alleen over onderwerpen mogen schrijven die ze van nabij kennen. Wat vind je daarvan?

“Een teken van bekrompenheid en een gebrek aan nieuwsgierigheid. Iedereen veilig in z’n eigen hokje, vreselijk. In het geval van Keizerlijk geel zou dit betekenen dat sommigen het boek authentieker zouden vinden als we mijn foto en naam hadden vervangen door die van een vrouw met een Aziatisch uiterlijk. Dat slaat toch nergens op? Ik merk dat ik er een beetje kwaad van word. Ik wil niet belemmerd worden in mijn onderwerpkeuze door hokjesdenkers.”

Terug naar je hoofdpersoon dan maar. Thomas Verbogt schreef in een mooie bespreking in Het Parool dat het onbelangrijk is of de lezer haar sympathiek vindt. Vind jij dat zelf ook onbelangrijk?

“Cixi barst van de ambitie en over zulke vrouwen wordt vaak een hard oordeel geveld. Die worden gauw bemoeizuchtig of irritant gevonden, kwalificaties die een man niet zo gauw voor zijn kiezen krijgt. Over Cixi krijg ik de meest uiteenlopende reacties. Sommige lezers vinden haar sympathiek, anderen juist keihard, en alles daartussenin. Dat lijkt me een goed teken. Ik zou het saai vinden als iedereen dezelfde mening zou hebben over mijn personages.”

Cixi heeft een erg bijzondere band met haar eunuch Kleine An. En ze is heimelijk verliefd op een generaal. Is dat waargebeurd?

“Laat ik vooropstellen dat Keizerlijk geel een roman is. Ik laat liever in het midden wat wel en niet waar is. Soms lees ik in historische romans een verantwoording waarin de schrijver nauwkeurig uitlegt wat hij of zij allemaal verzonnen heeft. Dat doet voor mij afbreuk aan het verhaal. Wat ik wel wil vertellen is dat de echte Cixi amper rechtstreeks in aanraking kwam met mannen. De keizer was de enige man aan het hof. De anderen waren gecastreerd. Ze werd omringd door eunuchen en concubines. Ze was nog maar 25 toen de vader van haar zoontje stierf en in haar positie kon ze niet hertrouwen. De rest van haar leven is ze alleen geweest, maar dat betekent niet dat ze geen verliefdheden kende. Daarmee heb ik gespeeld.”

Je schrijfstijl is beeldend met veel gevoel voor detail, met name in de beschrijvingen van tuinen en paleizen. Is dat een bewuste keuze?

“Het paste bij dit verhaal. Ik moest er ook rekening mee houden dat niet iedereen in Peking is geweest. Less is more is al langere tijd in zwang. Ik vind hedendaagse fictie soms kaal qua stijl. Het is goed om tot de kern te komen, maar het is jammer als het dan bij de lezer geen enkel beeld meer oproept.”

Ben je trouwens zelf naar China gegaan om te kijken hoe de wereld van het keizerrijk eruitzag?

“Meerdere malen. Zo ben ik in de Verboden Stad en in het oude en het nieuwe zomerpaleis geweest. Ik vind het belangrijk om sfeer te proeven.”

Wat is het verhaal achter de hond op de cover?

“Dat pekineesje heeft echt bestaan. Het werd in 1860 gestolen uit het verwoeste Oude Zomerpaleis in Peking en als cadeau gegeven aan de koningin van Engeland. Die heeft het portret laten schilderen.”

Tenslotte, wat denk je dat Cixi zelf van je roman zou hebben gevonden?

“Ha, ik denk dat ze zich erin zou kunnen vinden, maar dat ze het een en ander wat zou hebben afgezwakt om beter voor de dag te komen. Maar ik denk niet dat ze zich zal omdraaien in haar mausoleum.”

--

Eerder verschenen in Boekenkrant          

Foto auteur: Saco van der Laan
                                            

Titel: Keizerlijk geel
Auteur: Lucas Zandberg
Pagina's: 352
ISBN: 9789029540094
Uitgeverij De Arbeiderspers
Verschenen: november 2019

vrijdag 8 augustus 2025

Amer Almassri – De man die achterom keek

 


De kracht van de literatuur; schoonheid als daad van verzet

In 2023 zijn Jurgen Maas en de Hope Foundation – die al meer dan dertig jaar in Gaza kunst onderwijst aan kinderen – het project ‘Stemmen uit Gaza’ gestart met het idee om vijf jaar lang ieder jaar een roman of verhalenbundel uit Gaza in Nederlandse vertaling uit te brengen. Onder andere vertaalster Djûke Poppinga en Ingrid Rollema, directeur van de Hope Foundation, zijn afgereisd naar Gaza en hebben daar gesproken met literair deskundigen om gezamenlijk literair werk te selecteren. 

Palestijnse – en zeker Gazaanse – literatuur is in het Nederlandstalige gebied vrijwel niet te vinden. Gaza was altijd een relatief gesloten land. De literatuur floreerde wel bínnen Gaza, maar het kwam de grens eigenlijk niet over. Wat in de zomer van 2023 nog niemand kon bevroeden, was dat op 7 oktober 2023, onder de naam Operatie Al-Aksa-storm, het Israëlisch-Palestijns conflict escaleerde en er sindsdien nog altijd een zeer wrede en schijnbaar uitzichtloze oorlog gaande is die heeft geleid tot een humanitaire crisis in Gaza. De gedachte speelde dat het misschien niet kies was om ten tijde van dehumanisering door te gaan met het project, maar het antwoord uit Gaza luidde: ‘Wij hebben al onze doelen verloren. Dit hebben we nodig om ons ten minste nog mens te voelen. […] Dit is de enige en voor ons de laatste manier om gezien en gehoord te worden. Dit is onze laatste strohalm…'

Marjon Nooij

Na Een tuin voor verloren benen van Mahmoud Jouda is de verhalenbundel De man die achterom keek van Amer Almassri de tweede titel die bij Uitgeverij Jurgen Maas in de serie is verschenen. Almassri (1995, Khan Younis, Palestina) zegt er altijd op gebrand te zijn om menselijke gevoelens op een literaire manier over te brengen. Hoewel hij in 2021 het land ontvluchtte en heden ten dage in Turkije verblijft, schreef hij zijn verhalen in de tijd dat hij in Gaza woonde, ruim voordat de oorlog uitbrak. Eerder publiceerde hij drie verhalenbundels en een roman. 

Al decennialang is er constant de angst voor aanvallen. Dit wordt echter niet expliciet beschreven en we kunnen de verhalen lezen zonder het gevoel te hebben dat de auteur er een wijzende vinger in heeft verwerkt. Hoewel de verhalen niet expliciet over de huidige oorlog gaan, hebben ze wel degelijk bijtende randjes en is de voelbare dreiging marginaal aanwezig in de tekst. Over deze subtiliteit zegt hij zelf dat verwijzen naar autoriteiten wellicht niet veilig is. Desalniettemin durfde hij het aan om zijn stem te laten horen en kritisch te zijn ten opzichte van zijn eigen cultuur en schreef een verhaal over vrouwenonderdrukking, uithuwelijking, huiselijk geweld en onrecht.

Het eerste verhaal speelt zich af ‘in de steegjes van het kamp van Khan Younis’ en hierin is de dreiging van een inslag het duidelijkst aan de orde. Almassri beschrijft een ouder echtpaar dat de schuilkelder tijdig wist te bereiken en wacht op de komst van hun kleinzoon om met een taart zijn verjaardag te vieren. Ze wachten en wachten.

Het verhaal over de trein naar Cairo is juist weer mysterieus. Alleen wagon 10 staat als stille getuige en herinnering aan weleer nog in de Stationsstraat. Zijn het demonen die de wagon bewonen en angsthazen op een afstand houden? Een vriendinnengroepje probeert het geheim te ontrafelen.

‘Niemand was in al die jaren, met al die geruchten, in staat geweest om het raadsel op te lossen, behalve mijn dochter Reem en haar ondeugende vriendinnetjes. Al op jonge leeftijd sloot Reem vriendschap met de meisjes uit de buurt. Ze was pas zes jaar, maar soms leek het of ze veel ouder was. [...] Wat de meisjes vooral spannend vonden, waren de resten die waren overgebleven van de spoorlijn. Regelmatig probeerde Reem me uit te horen over de twee ijzeren staven midden op straat, en over de wagon waar nooit iemand in ging. Op een keer vertelde ze me dat ze boven in de wagon was geklommen en allerlei vreemde dingen had gezien. Ze was toen acht.'


De andere verhalen zijn soms wat ambigu, grenzend aan het ondoorgrondelijke. Andere zijn tragikomisch en hebben een bizarre context, of hebben pijnlijk speelse en luchtige toetsen. Wat ze gemeen hebben is een sterke pointe en stuk voor stuk tonen de verhalen iets van het dagelijkse leven en de mores van de Gazaanse cultuur, waarin familie zo’n belangrijke plaats inneemt. Laat de verhalen over je heen komen en geniet van de voortreffelijke vertaling uit het Arabisch van Djûke Poppinga.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: De man die achterom keek
Auteur: Amer Almassri
Vertaald door Djûke Poppinga
Pagina's: 124
ISBN: 9789493397125
Uitgeverij Jurgen Maas
Verschenen: 20 juni 2025

zaterdag 26 juli 2025

Lucas Zandberg – Rustimo

 


Feestelijk binnengehaald en achteloos afgeserveerd

Het veelbewogen, maar korte leven van een zwarte jongen/man aan het Habsburgse hof van Keizer Franz-Jozef en Keizerin Elisabeth inspireerde Lucas Zandberg (Langezwaag, 1977) voor zijn zevende historische roman. Veel handvatten had Zandberg echter niet; over Rustimo is vrij weinig gedocumenteerd, maar het vermoeden bestaat dat hij rond 1861 in Soedan is geboren. Hoe hij aan het hof van de Egyptische kedive Ismail Pasja is beland, is niet duidelijk. Wel is bekend dat de kedive in 1876 heeft besloten om de jongen cadeau te doen aan de Oostenrijkse Keizerin. Rond deze summiere informatie heeft Zandberg zijn jongste roman geschreven.

Zandberg debuteerde in 2007 met de roman Sisi’s winterlied die in 2015 als bewerkte heruitgave verscheen onder de titel Mijn leven is van mij. Titels die eerder verschenen zijn onder andere De laatste maîtresse, De vergeten prinsDe geschiedenis van mijn onvoorstelbare ouderdom en Keizerlijk geel. In 2017 maakte hij met de hedendaagse en satirische roman De rendementsdenker een uitstapje door het huidige onderwijssysteem aan de kaak te stellen. 

Marjon Nooij

Aan zijn moeder en geboorteland heeft Rustimo maar weinig herinneringen en aan het hof van de kedive werd er hoegenaamd geen aandacht aan hem besteed. Eigenlijk prijst hij zichzelf gelukkig dat hij op reis wordt gestuurd naar het Habsburgse hof en de mysterieuze Elisabeth. Geplaagd door zeeziekte wordt de in matrozenpak gestoken Rustimo per schip naar Triëst gestuurd en vervolgt hij zijn reis per trein naar Wenen. Het de zaal binnenrijden van de jongen als ‘surprise’ in een doos met blauwe strik zal naar alle waarschijnlijkheid zo zijn gegaan, maar is naar hedendaagse maatstaven behoorlijk gênant te noemen. 

‘Dan verschijnt boven de rand van de doos het gezicht van een jongetje, donkerder dan zij ooit heeft gezien. Hij staat rechtop, maar komt nog steeds slechts met zijn borst boven de rand van de doos uit.
Valerie blijft staan en kijkt het jongetje verbijsterd aan. Ze had van alles verwacht, behalve dit. Onwillekeurig doet ze een stap terug. Achter zich hoort ze verbijsterd geroezemoes. Ze merkt dat er een gevoel van onbehagen door de kamer gaat.’


Rustimo heeft met zijn vijftien jaar een klein postuur en hij wordt gebombardeerd tot het speelkameraadje van de jonge aartshertogin Valerie, het lievelingetje van haar moeder. In feite is hij de vervanging voor haar ceylonkroonaapje dat vlak daarvoor naar de dierentuin is gebracht, omdat hij tot last was. Aan het hof heeft men echter twijfels en er wordt behoorlijk over Rustimo gepraat, maar Elisabeth wuift het weg. ‘Rustimo doet geen vlieg kwaad.’ Valerie en hij hebben een leuke kindertijd en hij gaat naar school om Duits te leren.

Een anonieme, keizersgezinde briefschrijver probeert zijn zorg te uiten dat Valerie zich met ‘een individu van Afrikaanse afkomst’ met een vermeend andere geloofsovertuiging – dan wel heidens – in het openbaar vertoont, wat ‘ongepast en onverenigbaar is met de waardigheid van het keizerlijke huis’. Om de gemoederen te laten bedaren wordt Rustimo in de leer gestuurd bij een priester en wordt hij gedoopt, waarbij kroonprins Rudolf zijn peetvader wordt en hij de naam Rudolph Rustimo krijgt toebedeeld.

Na een jaar of vijf ontgroeit Valerie haar speelkameraadje. Elisabeth laat zich daarna nog door hem vergezellen tijdens haar reizen, maar dat is van korte duur. Hij wordt een periode omroeper aan het hof, waarna hij achteloos terzijde wordt geschoven. Wanneer Rustimo Aap in de dierentuin opzoekt, beseft hij langzaam ‘wat ze gemeen hebben’. 

De elementen verlies, reis, persoonlijke groei door conflicten en volwassenheid maken van Rustimo een bildungsroman. Rustimo en zijn tragiek zijn psychologisch goed uitgewerkt. Heel fraai is dat de auteur ervoor heeft gekozen om het verhaal in de tegenwoordige tijd te schrijven, zodat de lezer zich gemakkelijker in het hoofdpersonage kan verplaatsen. Zandberg heeft zich terdege geïnformeerd over en ingelezen in het leven aan het Oostenrijk-Hongaarse hof en bouwt het verhaal rustig op met korte hoofdstukken. De perspectiefwisselingen geven ook de invalshoeken en innerlijke conflicten weer van de overige personages, en houden het sfeervolle, vlot te lezen verhaal spannend tot het einde. De hartverscheurende en schurende geschiedenis – een mengeling van feit en fictie – komt heel geloofwaardig over en zou zomaar op deze manier gebeurd kunnen zijn.

Eerder verschenen op Tzum

--

Titel: Rustimo
Auteur: Lucas Zandberg
Pagina’s: 302
ISBN: 9789029553063
Uitgeverij De Arbeiderspers
Verschenen: 18 juli 2025